Op 13 januari 2018 is het veertig jaar geleden dat Maurice Carême (1899-1978) deze wereld verliet. U hoort nog over deze herdenking, want de onsterfelijke Carême doet zijn naam, die letterlijk ‘Vasten’ betekent, in dichterlijk opzicht bepaald geen eer aan. Sinds mijn Filterse bijdrage ‘Het leven is een aftelrijmpje’ heeft Maurice Carême mij niet meer losgelaten. Wat meer is, hij slaagt erin mij in contact te brengen met andere dichterlijke zielen.
Eerst kon ik mijn geluk niet op toen mevrouw Jeannine Burny (1925), de muze van Maurice Carême en voorzitster van de Fondation Maurice Carême, mij op 15 juni 2016 zo gul drie Word-documenten boordevol poëzie van Carême toezond. Het eerste document betreft poëzie die de Fondation zelf voor kinderen en voor de jeugd heeft bestemd. De twee andere documenten bevatten ‘des poèmes graves’, dus ‘ernstige poëzie’.
Op 23 november 2017 reisde ik naar Anderlecht (Brussel) om mevrouw Burny in het Maison blanche te ontmoeten. Dit witte huis, het voormalige woonhuis van Carême, is nu het Maurice Carême museum. Vier uur lang leidde mevrouw Burny mij onvermoeibaar en vol passie rond. Het huis barst van de kunst. Het Woord wordt er harmonieus samengebracht met heel veel Beeld (schilderkunst, sculpturen, fotografie), en ook met Muziek. De bibliotheek en de archieven zijn van onschatbare waarde.
Ondertussen was mijn oog ook op de volgende publicatie gevallen: De Brabantse Tweeling – Les Jumeaux Brabançons. Gedichten van/poèmes de Maurice Carême & Hubert van Herreweghen. Vertaald door/traduits par Willy Martin & Bernard De Coen (Orde van den Prince, afdeling Waals-Brabant, 2015). En zo leerde ik dan weer de allersympathiekste Willy Martin kennen.
De knusse literaire Brabantse tweeling verwijst enerzijds naar de Waals-Brabantse dichter Maurice Carême en de Vlaams-Brabantse dichter Hubert van Herreweghen. Anderzijds refereert het boekje aan hun originele gedichten in het Frans of Nederlands en de vertalingen van die gedichten in het Nederlands respectievelijk het Frans.
Willy Martin waagde zich aan de vertaling in het Frans van het gedicht ‘Pasen’ van Hubert van Herreweghen (uit Gedichten III – 1961). Dit rake Nederlandstalige gedicht bracht me meteen in een andere wereld. Ik was zodanig in de wolken dat ik besloot – zonder eerst naar de Franse vertaling van Martin te kijken – om het ook in het Frans te vertalen. Pas nadien zou ik mijn vertaling naast die van Willy Martin leggen.
Dit is het oorspronkelijke gedicht ‘Pasen’ van Hubert van Herreweghen:
Pasen
Ik wilde wel ik kon
een versje maken dat
ik aan uw oor zou hangen
en gij hoort dan gezangen
in een abdij vol zon
en reuk van ’t wierookvat.
’t Is Pasen en misschien
als ik Goddank voordien
de dagen van dat feest
in Hellas ben geweest
hoort gij in uw oorringen
Athos’ monniken zingen
’t orthodox horologium.
Ik wilde dat ik het kon.
- Hubert van Herreweghen
Wat mij zo ontroert in dit gedicht is allereerst de ‘mantel’, het ‘omhulsel’ – ik moet ook aan de woorden ‘cape’ en ‘poncho’ denken – van het gedicht, met name die fantastische eerste en laatste verzen ‘Ik wilde wel ik kon’ en ‘Ik wilde dat ik het kon’. Die verzen zijn zo sterk dat ze in het Frans onevenaarbaar zijn. De kracht van het eerste vers ligt voor mij in de syntactische eigenaardigheid dat de zin ‘Ik wilde wel’ zonder transitie overgaat – ‘oversmelt’ – in ‘ik kon’ (Mijn vader verwoordde het als volgt: ‘Wat is dit nou voor een eerste vers?’). Verder houdt dat forse ‘omhulsel’ een versje in; een versje met een felle hunkering om het Pasen van ‘hier’ met het Pasen van ‘ginder’ te verzoenen.
Door het gedicht te lezen en te vertalen kwamen er bovendien ontzettend veel andere beelden in mij op: van het meisje met de parel van Vermeer tot Guido Gezelles ‘Daar liep een dichtje in mijn gebed’:
Daar liep een dichtje in mijn gebed,
en ‘k wilde ‘t aan den kant gezet,
maar, niet te doen, het wilde en ’t zou
mij plagen, als ik bidden wou!
En nu is mijn gebed gedaan,
en ‘t dichtje is ‘k weet niet waar gegaan:
vergeefs gezocht, vergeefs, o wee,
‘k en vinde noch rijm noch dichtje meer!
- Guido Gezelle
Dit is de prachtige vertaling van ‘Pasen’ door Willy Martin:
Pâques
Je voudrais bien te faire
un petit bout de vers
pour pendre à ton oreille
alors tu entendrais
des chants dans une abbaye
pleine d’encens et de soleil.
Et si jamais un jour,
avant la fête de Pâques,
je pouvais, Dieu merci,
me rendre à la Hellade,
les moines d’Athos te chanteraient
leurs heures solennelles
dans tes pendants d’oreilles.
Je le ferais, si je pouvais.
- Willy Martin
De vertaling van Martin is treffend natuurlijk. Het rijm ‘oreille-soleil’ in de verzen 3 en 6 vind ik een erg mooie vondst, zeker nu dat rijm nog eens in de verzen 12 en 13 wordt herhaald. In een bijdrage in het tijdschrift van de Alumni Letteren Leuven schrijft Martin het volgende over deze vertaling: ‘Eén keer heb ik een gedicht van Hubert van Herreweghen naar het Frans vertaald. Toen zijn dochter, schilder en tekenaar, Anne van Herreweghen, hem het resultaat liet zien, was het typisch dat hij naar twee (…) momenten teruggreep. Zij vertelde mij dat hij eerst keek hoe ik “het orthodox horologium” vertaald had en dat hij vervolgens het vertaalde gedicht half luid voor zichzelf voorlas, aldus klank en ritme proevend. Voor mij waren die “twee momenten” inderdaad de uitdagingen bij uitstek bij het vertalen van dit prachtige gedicht. Van Herreweghen vond mijn poging geslaagd. Ik laat het aan de lezer over of hij/zij dat ook vindt.’1
Met de oorspronkelijke verzen ‘als ik Goddank voordien/ de dagen van dat feest/ in Hellas ben geweest’ begrijp ik eerder dat de schrijver van het gedicht zich inbeeldt ooit eens ‘tijdens het paasfeest zelf’ in Griekenland te zijn geweest, en dus niet ‘vóór het paasfeest’… Ik had eerst ook die tweede interpretatie in mijn hoofd, wat in mijn vertaling uitmondde in de verzen ‘quelques jours avant à peine/ dans le pays hellène’. Achteraf heb ik de vertaling naar de eerste interpretatie gewijzigd. De tweede interpretatie deed me worstelen. Inderdaad, ‘voordien’ betekent ‘eertijds’, ‘vroeger’, ‘te voren’. En die ‘voordien’ staat voor mij gelijk met die dagen van Pasen. Het is in mijn ogen niet ‘vooraf aan’ Pasen.
Hierna volgt mijn bescheiden voorstel tot vertaling:
Pâques
Ça me plut bien je pus
faire un versiculet
à ton oreille je le pends
tu entends alors des chants
d’une abbaye qui sent
l’éclat et l’encensoir.
Voilà Pâques et qui sait
si Dieu merci d’antan j’étais
durant cette fête romaine
sur le territoire hellène
toi dans tes pendants d’entendre
l’orthodoxe simandre
et les chants tendres des moines
Je l’aurais tant voulu.
- Isabelle Bambust
In het eerste vers wilde ik graag die bijna onopgemerkte overgang van de ene naar de andere zin bewaren. Wat de verzen 3 en 4 betreft, gebruikt de Nederlandstalige versie eerst de voorwaardelijke wijs en dan de tegenwoordige tijd. Dit komt goed uit voor het rijm. Maar wanneer ik het gedicht herlees en herlees, breekt het gebruik van die voorwaardelijke wijs in vers 3 eigenlijk al een beetje de spanning naar het sterke laatste vers toe. Daarom gebruik ik in de verzen 3 en 4 twee keer de tegenwoordige tijd. Als alternatief (wel met de voorwaardelijke wijs) had ik eerst: ‘je le pendrais à ton oreille/ or tu entends des chants merveilles’.
De Nederlandstalige verzen stralen veel intimiteit uit waardoor ik me ook in het Frans de jij-vorm veroorloof. In vers 11 kies ik het voor het gebruik van een infinitif de narration, en dit met het oog op het rijm met ‘simandre’. Voor die moeilijk te vertalen begrenzing van het gedicht had ik eerst de veel te zware ‘Je voulus bien je pus’ en ‘Je voulus que je le pusse’. Uiteindelijk ben ik gevoelsmatig tevreden met ‘Ça me plut bien je pus’ en ‘Je l’aurais tant voulu’, maar het heeft natuurlijk niet die sterkte van de originele versie. Ook de dubbele betekenis van ‘kunnen’ speelde mij parten. Naar betekenis voel ik de ‘kon’ van het eerste vers veel meer aan als pouvoir (mogen), en de ‘kon’ van het laatste vers eerder als savoir (kunnen in de zin van ‘bekwaam zijn’).
Op de rand van dit jaar 2017 ontdekte ik dat Pasen en Kerstmis talig verwant zijn: ‘Noël au balcon, Pâques au tison’, wat wil zeggen dat als het weer op Kerstmis zacht is (en we op het balkon kunnen komen), het op Pasen koud zal zijn (en we bij het brandhout, le tison, zullen zitten). Bij deze wens ik u een warme Merry Christmas!
1 Martin, W. 2017, ‘Tussen Vreugde en Verdriet. Over het vertalen van (Afrikaanstalige) poëzie’. Meertaligheid dan ooit. Uit het Erasmushuis. Tijdschrift van de Alumni Letteren Leuven. Jaargang 7, p. 143-148.
Isabelle Bambust (isabellebambust@yahoo.fr) koorddanst tussen recht en taal. Zij vertaalt, zingt, bespeelt instrumenten, en dicht.