Het is 22 oktober 1942, de schrijfster Hanny Michaelis (1922-2007) zit ondergedoken, wat haar niet belet om samen met degene die zij haar ‘gastheer’ noemt, om vier uur ’s middags aan een open raam naar bombarderende vliegtuigen te luisteren en naar afweergeschut in de verte. ’s Avonds stelt ze zich – na ‘3 weken lang sterk te zijn geweest’ – naar eigen zeggen op de proef door een pikant boek door te bladeren. Het gaat om een boek van de Fransman Restif de la Bretonne (1734-1806), en wel in vertaling: De liefdesavonturen van Monsieur Nicolas of het menselijk hart ontsluierd – ‘geheel opnieuw bewerkt naar de oorspronkelijke uitgave onder toezicht en met een inleiding van Henri Borel’ staat er op het titelblad. ‘Het is gemene pornografie,’ zegt Michaelis, ‘maar het schijnt cultuur-historische en sexueel-ethische waarde te hebben, en bovendien kun je een dergelijk werk beter in de originele taal lezen, vooral wanneer een sentimentele vuilbak als Henri Borel de vertaling heeft verzorgd.’ Omdat ze de vertaling van de vuilbak volgens haar dagboek ‘aangedikt’ en ‘stroperig’ vindt, wordt mijn nieuwsgierigheid geprikkeld – hoe ziet dat er precies uit, een stroperige vertaling? Borel is geen onbekende, zeker niet sinds het proefschrift dat Audrey Heijns vorig jaar over hem aan de Universiteit Leiden verdedigde: Translating China: Henri Borel (1869-1933).
Ik had de studie gelezen en vond dat er een goed beeld geschetst werd van een aparte man – een China-kenner, een reiziger, schrijver en journalist, een vertaler ook. Vaag herinnerde ik me dat Borel in de jaren twintig ook ‘bewerkingen’ van de Duizend-en-één-nacht en van de Liefdesavonturen van Casanova had gepubliceerd. Ik trok het na en stuitte op allerlei uitgeefcapriolen en -merkwaardigheden: die vertalingen zijn nog steeds verkrijgbaar! Borels Duizend-en-één-nacht werd nog in 2015 herdrukt, weliswaar andermaal ‘bewerkt door Albert Visser’, maar dat moet die ook al enige tijd geleden gedaan hebben (Visser leefde van 1913 tot 1982). Ook De liefdesavonturen van Monsieur Nicolas blijken nog in 1991 en 2015 te zijn herdrukt, wederom in een bewerking van Borel, nu door Halbo C. Kool (1907-1968). Casanova’s liefdesavonturen werden in 1925 oorspronkelijk gepubliceerd door J. Philip Kruseman te ’s-Gravenhage, net als die van Monsieur Nicolas (een jaar later). Kruseman was in 1922 begonnen met de Borel-uitgave van Duizend-en-één-nacht. De boeken werden steeds rijk geïllustreerd, twee ervan door Fernand Schultz-Wettel en Monsier Nicolas door Pol Dom, de tot Nederlander genaturaliseerde Antwerpenaar die Kruimeltje en De Kameleon illustreerde. Een interessante reeks, moet je zeggen. En toen zag ik die voetnoot in de studie van Audrey Heijns: daarin staat dat Henri Borel ontkende de vertaler te zijn van het boek dat hij volgens Hanny Michaelis zo aangedikt had en stroperig gemaakt. Heijns verwijst naar een ingezonden brief in Het Vaderland van 1 mei 1928. Dat kun je tegenwoordig zo opzoeken, dus kijk ik op Delpher.nl en lees wat Borel te melden heeft:
Een paar jaar geleden gaf de heer Kruseman alhier uit een bewerking van Restif de la Bretonnes Monsieur Nicolas ou Le coeur humain dévoilé. Hij verzocht mij op deze bewerking, die gedeeltelijk ook vertaling zou zijn, toezicht te houden en er een inleiding voor te schrijven. Ik voldeed aan zijn verzoek, en daar de bewerker en vertaler uitstekend voor zijn taak berekend bleek, was dit toezicht, naar het zich uitwees, vrijwel overbodig. Er is geen enkele regel van het boek door mij vertaald (…).
Borel had zich opgewonden over een ‘insinuerend en leugenachtig’ artikel in De Litteraire Gids van de hand van boekhandelaar en schrijver G. Colmjon. Die zou smalend gesteld hebben dat Borel in Het Vaderland ‘bij voorkeur boeken, waarin het sexueele vraagstuk veel plaats inneemt’ behandelde. Bovendien loog Colmjon door te stellen dat Monsieur Nicolas ‘geheel alleen door mijzelf gedaan is, er bij voegend “waar de stijl op wijst”’. Borel is woedend, althans: zo doet hij. Hij vindt het indiscreet om de naam van de volgens hem ware vertaler te noemen, ook ten opzichte van de uitgever, maar laat wel weten ‘dat er in ’t gansche boek geen regel vertaling van mij staat, noch bewerking’. Onbetrouwbaar en te kwader trouw noemt Borel vervolgens De Litteraire Gids, en met name mede-eigenaar Colmjon. Tja, ‘waar de stijl op wijst’, dat is dus min of meer hetzelfde als wat Hanny Michaelis suggereert wanneer ze de ‘sentimentele vuilbak’ in vertaling ontmaskert.
Ik schaf het boek aan en stort me op de liefdesavonturen, of ik nu de afgelopen drie weken wel of niet sterk ben geweest. Fraaie plaatjes met gepast olala-gehalte, een interessante inleiding, nota bene expliciet ‘van den vertaler’ – Borel dus –, die een meeslepende maar verheven toon aanslaat.
Moet men uit Monsieur Nicolas afleiden, dat al de jonge vrouwen van dien tijd even ontvlambaar waren? Voorzeker neen! Maar hetgeen wèl intéressant is om vast te stellen, is dat er in de oude steden van ‘de provincie’, in Auxerre zoowel als elders een zekere vrijheid van allures heerschte, dat Restif in ’t geheel geen kwaad heeft gesproken, en dat de zeden zéér gauw verdorven worden in een land, waar de meisjes van een uiterste schoonheid schijnen te zijn geweest.
Ik lees door in de hopeloze verwachting dat ik Borel aan zijn stijl zal herkennen (precies op de plek waar Hanny Michaelis gebladerd kan hebben). Een paar zinnen:
Ik was reeds smaak voor de vrouwen gaan voelen; Nanette had tot de zinnen, Julie tot de ziel gesproken en ook mijn andere avonturen hadden mijn ervaring verrijkt, maar eerst te Courgis leerde ik de echte liefde kennen. (49)
Of:
Ook mijn andere geliefden herdacht ik en mijn tranen stroomden. Maar zachter aandoeningen roerden mijn hart, toen ik de heuvelen weerzag, waar ik in mijn kindsheid de vaderlijke kudde gehoed had. (247)
Illustratie uit Monsieur Nicolas.
Er staan wat pikante versjes in het boek, rijmend en wel, ze worden best goed vertaald (69). Soms duikt er ook een noot van den vertaler op (34, 79, 86, etc.), louter verstandige praat zo te zien: en ja, de man is met andere woorden zeer zichtbaar. Stroperig en aangedikt misschien, maar dan alleen als effect van het Nederlands (ik sla er het Frans niet op na). En misschien is er alleen iets mee bedoeld dat we nu ‘broeierig’ zouden noemen. Ik schiet tekort en vermag bij gebrek aan kennis van Borel niet uit te maken dat hij het is die hier te werk gaat, al wijst alles erop.
Dan stuit ik op p. 249-250 op een heuse ‘Opmerking van den vertaler’. Deze verantwoordt daarin – gewoon tussen de verhalen in – zijn selectie voor de ‘Hollandsche uitgave’ waarin voornamelijk de liefdesavonturen behandeld worden. Volgt een opsomming van wat hij heeft overgeslagen: uitweiding op uitweiding, ‘à tort et à travers aperçus op politiek, economisch, ethisch en philosophisch gebied’, aanroepingen van het opperwezen, etc. Borel – dan wel diens ghost translator – heeft niet aangedikt maar uitgedund. Hij betoont zich deskundig en vermaakt zijn lezer, die net als hij zeker niet van de straat is: mannen onder elkaar, pardon: intellectuele mannen onder elkaar. Maar de raadselen blijven, ook na het zien van de laatste woorden in dit boek. Die kunnen na bovenstaande gedachten evengoed op Restif slaan als op de vertaler: ‘Zie den mensch in het weinigje goeds: zie den mensch in het kwade! Ik ben nooit iets anders dan een mensch, Uw broeder, uw gelijke, Uw spiegel; Uw ander ik!...’1 Mijn conclusie: Borel, de voorganger van Menno ter Braak als kunstredacteur bij Het Vaderland, trekt zijn handen af van een vertaling die hij wel degelijk zelf op zijn geweten heeft, louter en alleen om niet te boek te staan als bedenkelijk mannetje of, zoals Hanny Michaelis hem noemt, als sentimentele vuilbak.
Noot
1 Filter-redacteur Harm-Jan van Dam merkt hierbij op: ‘Als ik dit terecht identificeer als een verwijzing naar Baudelaires “Hypocrite lecteur, — mon semblable, — mon frère” kan het chronologisch alleen een verwijzing door Borel zijn, maar inhoudelijk natuurlijk op allebei slaan vanuit jouw standpunt gezien.’