Toen er in 1982 een bewerkte versie van mijn doctoraalscriptie Frans over ‘Renée Vivien en haar interpretatie van Sappho’ in het Tijdschrift voor Vrouwenstudies1 verscheen, was ik net dertig geworden en stond ik nog met één voet in een secte-achtige groep waarin erotische vriendschap tussen mannen onderling en vrouwen onderling op een voetstuk werd geplaatst. Onze voorbeelden waren Socrates en Sappho, de pedagogische relaties tussen volwassen mannen en jonge knapen in het Athene van de 5e eeuw v.C., de hartstochtelijke vriendschappen uit de tijd van de Duitse romantiek en Stefan George met zijn elite van adolescenten in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog. Het was ook de tijd van het lesbisch feminisme, maar daar hielden we ons verre van, wij waren immers anders. Hóé anders, dat zou ik gaan onderzoeken, was het idee van mijn mentor in de groep, die niet moe werd ons op het spoor te zetten van vrouwen in de geschiedenis – of waren het niet eerder mythes? – die alleen oog hadden gehad voor elkaar, en met mannen nix am Hut; ja dat sprak me wel aan.
Sappho was bij uitstek geschikt voor projectie, er zijn immers nauwelijks teksten van haar bewaard. De fragmenten die gevonden zijn, nadat het meeste in de christelijke eeuwen moedwillig was vernietigd, spraken, dachten wij, een duidelijke taal. Sappho was de vrouwelijke pendant van Socrates, historisch namen we het niet zo nauw.
Zo zag Renée Vivien haar immers ook toen ze begon haar verzen in het Frans te vertalen. Geboren in London in 1877, was ze in Frankrijk naar kostschool gegaan en verliefd geworden op een medeleerlinge; ze kwam in contact met de kring rond de vrouwelijke Don Juan van Parijs, de Amerikaanse Natalie Clifford Barney, die haar minnares werd. Vivien overleed op 32-jarige leeftijd door zelfmoord en/of overmatig alcoholgebruik. Hoe zag zij Sappho? Dat zou ik uitzoeken door haar vertalingen van de fragmenten te vergelijken met vertalingen van anderen in meerdere talen; ik beheerste immers het Grieks niet. Wat een onderneming! Als ik dat artikel uit 1982 nu herlees, schrik ik van de ongefundeerde beweringen en projecties waarmee ik zelf zwaai, net zoals de door mij bekritiseerde dichteres Renée Vivien. Ik dacht voor Vrijdag Vertaaldag een mooi stukje te kunnen schrijven over hoe interpretatie een vertaling kan kleuren of zelfs verkleuren, maar besef dat mijn eigen artikel vooral gaat over interpretatie, en nauwelijks over vertalen. Was Sappho een vrouw die van vrouwen hield? Werd zij erotisch aangetrokken door jonge meisjes? Voedde zij jonge meisjes op tot de ideale huisvrouw en moeder? Initieerde zij ze in de liefde? Had zij een kring van jonge vrouwen om zich heen die ze probeerde voor altijd aan zich te binden? Dat waren de vragen die me bezighielden, en ik was niet de enige, want Sappho is door de eeuwen heen steeds weer geïnterpreteerd vanuit de subjectieve opvattingen van de interpreet. Dat geldt ook voor Renée Vivien die zich rond 1900 identificeerde met de dichteres van Lesbos op wie ze haar wensen projecteerde.
Renée Vivien (l) en Natalie Barney
Anders dan ik ging RV wel Grieks leren voordat ze aan haar vertaling begon. Ze had bovendien geen enkele wetenschappelijke ambitie, ze was immers dichteres. Haar omgang met de tekstfragmenten is dan ook op z’n zachtst gezegd vrij te noemen. Ze koos wat in haar straatje paste, ze combineerde – zoals velen vóór haar – fragmenten waarvan niemand weet of ze ooit op die manier bij elkaar hoorden; ten slotte maakte ze er eigen, parafraserende gedichten bij. Om te laten zien hoe RV te werk ging, zal ik één voorbeeld kiezen van een beroemd gedicht, in het Nederlands onder andere aldus vertaald door Mieke de Vos (1999)2:
Hij lijkt mij aan de goden gelijk te zijn,
de man die tegenover jou mag zitten
en van dichtbij hoort hoe jij zachtjes praat
met mooie stem
en hoe jij lieflijk lacht, wat bij mij altijd
mijn hart heftig onder mijn ribben laat slaan.
Zodra ik maar even naar je kijk verstomt
mijn stem volledig,
mijn tong ligt gebroken in mijn mond, meteen
kruipt er een ragfijn vuur onder mijn huid,
mijn ogen zien niets meer, een machtig gonzen
vult mijn oren,
zweet breekt aan alle kanten uit, een trillen
neemt bezit van mij, bleker dan verdord gras
ben ik, slechts een paar korte stappen nog en
ik lijk te sterven.
Maar alles is te verdragen, als zelfs een
onder armoede gebukt mens ...
In het origineel ontbreekt het laatste couplet, vele vertalingen eindigen dan ook met de regel over het doodgaan: ‘Nog een oogenblik, en in alverbijstering/ Voel ik mij sterven’ (Boutens, 1928); latere versies vullen niet in wat er niet staat: ‘Aber alles muss man ertragen, da doch [...]’ (Max Treu, 1969). Veel vertalers kunnen de verleiding niet weerstaan om het gedicht van een titel te voorzien: Heimelijk verlangen (Boutens), AD LESBIAM (Catullus); Ode de Sappho à une amie (Lefèvre, 1684); Les effets de l’amour (Leloir, 1946). Zo ook Renée Vivien met haar ‘Ode à une femme aimée’ uit 1903.
Haar versie van het gedicht staat in een bundel van honderd (!) vertalingen van dit ene gedicht van Sappho in het Frans,3 met als enige uitzondering Catullus die met zijn vertaling (eigenlijk bewerking) in het Latijn aan het begin van deze reeks Franse vertalingen staat:
Ille mi par esse deo videtur
[...]
Als enige vertaalster in de bundel begint RV met een letterlijke prozavertaling van de tekst, inclusief de fragmentarische eindregel ‘mais il faut tout oser...’ (maar alles moet je durven), om er vervolgens een eigen variatie in dichtvorm aan toe te voegen. Daarbij valt op dat ze de eindregel schrapt en de beeldspraak in het gedicht wat aandikt:
- zo raakt de man die in alle andere versies gewoon naar de stem van de aanbedene zit te luisteren bij RV in vervoering (qu’enivre ta présence);
- de ik-figuur wier hart heftiger gaat slaan, zit nu ook nog te snikken (sanglotant);
- het zweet breekt haar niet alleen uit, het loopt langs haar lichaam als ‘la rosée âpre de la mer’ (de zoute/bittere dauw van de zee);
- haar oren gonzen niet alleen, ze gonzen als van het lawaai van een onweer;
‘ze lijkt te sterven/ het voelt alsof ze doodgaat’ verandert in ‘je vois ton visage/ à travers la mort’ (ik zie je gezicht terwijl ik aan het doodgaan ben).
Afgezien van het feit dat er voor het rijm vast wel wat aanpassingen nodig waren – zo rijmt sanglotant op ‘entend’, rosée op ‘brisée’, en orage op ‘visage’, drie woorden die in het origineel ten enen male ontbreken, valt op dat RV van het gedicht een haast theatrale vertoning maakt, passend bij het milieu en de tijd waarin ze leefde. Waar andere vertalingen een sfeer van hunkering en verlangen, maar ook van berusting uitstralen, heeft haar versie iets bijna drammerigs, en lijkt de vertaalster/dichteres er haar eigen emoties in te leggen:
Un bourdonnement remplit de bruits d´orage
Mes oreilles, car je sombre sous l´effort,
Plus pâle que l´herbe, et je vois ton visage
A travers la mort.
(Een ruisen als van een onweersbui/ Vult mijn oren, want ik bezwijk onder de inspanning,/ Bleker dan gras ben ik, en al stervende/ zie ik je gezicht.)
Neemt niet weg dat dit een prachtig gedicht is waarin een vrouw wordt verteerd door verlangen naar een meisje dat alleen oog heeft voor de man die naast haar zit. Een gedicht over verlangen en jaloezie, zou je kunnen zeggen, dat in de versie van Renée Vivien een stuk dramatischer is geworden.
Toen mijn scriptie in bewerkte vorm in het TvV verscheen, dacht ik dat al deze overwegingen en suggesties de belangstelling zouden kunnen wekken van Ida Gerhardt, die ik tijdens mijn studiejaren via mijn toenmalige vriendin had ontmoet en die ons in een brief had geschreven: ‘Ik was nog betrekkelijk jong toen ik voor het eerst een vers van Sappho las. Het was of ik een ster had ontdekt: de schok was groot, de dankbaarheid dat ik dit mocht ervaren zonder grenzen.’4 Destijds dachten wij dat Ida Gerhardt de meest geschikte dichteres zou zijn om Sappho opnieuw in het Nederlands te vertalen... Dus stuurde ik haar een exemplaar van het tijdschrift op. Wie weet zou ze er zin in krijgen, of tenminste geprikkeld worden door alles wat er mislukt was aan deze vertaling in het Frans?
Maar Ida Gerhardt was wel oud en bijna blind, en niet alleen vond ze het niet haar taak om Sappho te vertalen, ze had er kennelijk ook geen behoefte aan om in te gaan op alle speculaties over het leven van de dichteres uit Lesbos. Op 17 februari 1983 schreef haar levensgezellin Marie van de Zeyde in haar naam:
Lieve Christiane,
[...] veel dank voor je grote artikel over Renée Vivien en haar verhouding tot Sappho. Natuurlijk zie ik dat het een gedegen, imponerend stuk werk is. Maar niet dáárom heb je het ons gestuurd, – je hoopt dacht ik dat het ons iets ‘zeggen’ zal. Je vindt het misschien vreemd, maar Ida en ik hebben ons nooit een ogenblik met ‘feministische’ kwesties beziggehouden. Hadden altijd de handen vol met onze eigen opdracht in het leven. Maar ik geloof inderdaad dat het werk dat wij doen, en de wijze waarop wij dat doen, een typisch vrouwelijk stempel heeft. En ook, dat dat misschien heel belangrijk is. [...] Toen ik promoveerde (1934), zei een studiegenoot ‘Ik vind je dissertatie zulk luisterrijk vrouwenwerk’, – en dat heb ik misschien het grootste compliment gevonden. Ik geloof dat ook onze psalmenvertaling ‘luisterrijk vrouwenwerk’ is. Men moet ons maar stilletjes laten begaan! [...]
Vriendelijker, charmanter hadden ze hun afwijzing niet kunnen formuleren. Wat ik nu tussen de regels door lees is dat ze moeite hadden met mijn behoefte om Sappho voor ons karretje te spannen, voor welk karretje dan ook. Zoals ze zich ook zelf niet voor een karretje lieten spannen, door niemand, zeker niet door ons.
Noten
1 Tijdschrift voor Vrouwenstudies 12, 3(1982)4.
2 Sapfo. Gedichten. Vertaald en toegelicht door Mieke de Vos. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 1999.
3 L’égal des dieux, cent versions d’un poème de Sappho. Paris: Editions Allia, 1998.
4 Ida Gerhardt – Angrid Tilanus: een sterrenstelsel van schepen: vriendschap en gedichten: briefwisseling 1974–1988. Utrecht: Wolf van Cassel Stichting, 2015, p. 24.