Toen belden de lama’s:
– Wij willen pyjama’s!
Toen belden de snoeken:
– Waar blijven de boeken!
Of de Russische strofe ook over lama’s ging wist hij niet meer precies, vertelde Robbert-Jan Henkes. Ruim een kwarteeuw geleden begon hij met het vertalen van de versjes en liedjes die de moeder van zijn dochter al zong toen hun kind nog in de baarmoeder zat. Wellicht zijn er sindsdien een paar dieren onder invloed van rijm geëvolueerd. Inmiddels is de dochter vijfentwintig en is er de bloemlezing Bij mij op de maan. Een keuze uit de Russische kindergedichten vanaf de zeventiende eeuw, die behalve gedichten o.a. een nawoord en een diersoortenregister bevat. Donderdag kreeg Henkes er de Filter Vertaalprijs voor.
(Foto Elbert Besaris)
In Cloud Nine Pit, het kleinste zaaltje van TivoliVredenburgs geheime zolder, dat de vorm heeft van een zitkuil, praatte Ton Naaijkens – zijn diersoort staat ook in Henkes’ register: ‘professor’, onder ‘mens’ – voorafgaand aan de uitreiking met de zes genomineerden. De ruimte had iets weg van een vierkante arena, vooral omdat het zo druk was dat zelfs achter de draadhekken rondom de kuil mensen stonden, als Romeinse wachters. Ook de temperatuur liep er gaandeweg op tot Romeins. Verder was het er wel gerieflijk: gekleurde kussentjes op de tribune, leunstoelen op het podium, of nou ja, in de kuil.
Henkes vertelde er interessant over vertalingen van kinderliteratuur uit het Duits in het Russisch en weer terug – ‘zo hou je elkaar bezig’ – en over de dichters Majakovski, Marsjak en Tsjoekovski, die in sovjettijden toevlucht zochten in het absurdisme en de klank van kinderpoëzie. Alleen al de titel van de bloemlezing, uit een gedicht van Mandelstam, vind ik prachtig en nieuwsgierigmakend. ‘Creativiteit is het hoofdingrediënt van deze vertaling,’ zei Naaijkens en volgens mij schiep Henkes met zijn boek geen snoepwinkel en geen groothandel in lekkernijen, zoals het juryrapport beweert, maar een universum: het wetenschappelijke en het persoonlijke, het literaire en het humoristische, alles komt erin samen.
Zolders zijn magische plekken en in de loop van de avond vroeg ik me een aantal keren af waar ik me bevond: de zitkuil van de zevende hemel, een vierkante arena, een circustent, een rariteitenkabinet. Van de maan daalden we af naar het postmodernistisch hol of de trumpiaanse kleedkamer waaruit David Foster Wallace’ Korte gesprekken met afgrijselijke mannen opklinken, vertaald door Leen Van Den Broucke en Iannis Goerlandt. Of ze er als beter mens uit was gekomen, vroeg Naaijkens aan Van Den Broucke. Als beter vertaalster, antwoordde ze, en ze vertelde over de uitdaging een stem in een paar bladzijden neer te zetten, vaak zonder setting en in de vorm van een vraaggesprek waarvan de vragen zijn weggelaten. Van Den Broucke vertaalde de dialogen – eigenlijk monologen dus – en Goerlandt deed de passages in de derde persoon, waarna ze elkaars werk lazen en uitgebreid becommentarieerden.
Peter Kaaij beschreef hoe je Gottfried Kellers Groene Heinrich gemakkelijk oppervlakkig kunt lezen als spannend boek. Zelf wilde hij de diepte in, maar naar anderhalf jaar ploeteren liep hij hopeloos vast. Hij begon opnieuw. Hij legde een uitgebreid aantekeningenapparaat aan, groef alle lagen van de tekst bloot, tekende woordvelden en trok dwarsverbanden. Ik stel me iets voor op grote vellen papier, op de vloer van zijn huis misschien, een filologische landkaart waarmee hij Heinrich uiteindelijk alsnog van Zürich naar München bracht en weer terug. Kaaij schreef een uitgebreid nawoord waarin hij onder andere de term ‘komkommervertalers’ munt.
Kees Mercks vertelde dat hij op Comenius’ Het labyrint van de wereld en het paradijs van het hart ‘als een ram tekeerging’ en op dit punt vroeg ik me af of er in dit zaaltje weleens geheadbangd wordt, iets wat de naam ‘Pit’ vagelijk suggereert. Bezint eer gij begint is aan Mercks niet besteed; het liefst, zei hij, leest hij boeken niet eens voor hij met vertalen begint. Ik vind die wilde, zwierige aanpak wel passen bij de barokke tekst. De volledige titel klinkt bijvoorbeeld zo:
Het labyrint van de wereld en het paradijs van het hart. Ofwel: Een heldere beschrijving van hoe er in deze wereld en al haar aangelegenheden niets is dan verwarring en dwaling, gedraai en geploeter, begoocheling en bedrog, ellende en droefheid en ten slotte beuheid van alles en wanhoop: maar wie zich thuis, in zijn hart gezeten, enkel met de Here God opsluit, bereikt volwaardige en volledige voldoening en vreugde van de geest
Liesbeth van Nes vertelde over de drie vertalingen die ze sinds 1994 maakte van Alfred Jarry’s Roemruchte daden en opvattingen van doctor Faustroll, patafysicus. Bij de eerste vertaling streefde ze naar leesbaarheid, in de laatste is juist al het buitenissige van doctor Faustroll behouden. In gepast onnavolgbare taal doet hij ons nu de beginselen van het door Jarry uitgevonden vakgebied der patafysica uit de doeken. Van Nes maakte een notenapparaat – met plaatjes – dat twee keer zo lang is als de eigenlijke roman; in de inleiding wordt geopperd dat de voetnoten wellicht als boek kunnen worden uitgegeven met de roman in een voetnoot.
De prijsuitreiking – die in deze editie los van de interviews plaatsvond in een andere, grotere zaal – wachtten we af op de gang van Cloud Nine, waar ik me verbaasde over een glazen hok waarin precies twee rokende mannen pasten. De mannen zagen eruit alsof ze weleens headbangden en stonden daar ongemakkelijk, als dieren in het nachtdierenhuis van een zoo. Ik vroeg me af wie er ging winnen. Van Den Broucke en Goerlandt, dacht ik, misschien omdat ik geïndoctrineerd ben door een vriendin, die niet meer kan slapen van de wens Infinite Jest te vertalen sinds ze het boek een jaar geleden las.
Veel tijd om me dingen af te vragen kreeg ik niet: de prijsuitreiking begon, de persberichten stonden al klaar, om elf uur zou iedereen die was aangesloten op de social media de uitslag weten en voor die tijd moesten alle genomineerden nog voorlezen uit hun vertalingen. Van de voorleesronde bleven me de kaalheidsmicroben bij, de apotheek voor de ziel, de sjiekste plee van de VS en een openingszin over een Zwitserse stad. En natuurlijke het knappe, rappe gedichtje over een bontje en een piep-, piepklein hondje, dat ik hier niet zal herhalen, want het is te lang en nou ja, je had erbij moeten zijn: Henkes droeg het prachtig voor. In plaats daarvan de laatste strofen van het titelgedicht ‘Bij mij op de maan’:
Eén moment hier vandaan,
De wrede aarde ontstegen!
Er is geen weg om te gaan,
Maar bankjes allerwegen
En met één stap op de maan
Spring je er over negen.
Als je komt, breng dan mee:
Melk voor de poezen,
Bosaardbeitjes, een pince-nez,
Een plu en pompelmoezen…
Dan maak ik voor jullie thee
En kandeel om van te soezen.
Voorbestemd om een Nederlandse klassieker te worden, zegt de jury. ‘Annie M.G. Schmidt 2.0’ schreef Guus Middag vorig jaar. In Rusland wachten ze al op een vertaling – Henkes zei eerder op de avond te hopen dat het nog ooit zover komt. Hij nam de prijs in ontvangst en ik daalde tevreden de trappen van TivoliVredenburg weer af. Op weg naar het ondermaanse werd ik gevolgd door een bonte stoet diersoorten: lama’s, kaalheidsmicroben, komkommervertalers, patafysici.
Heleen Oomen volgde de researchmaster Literair Vertalen aan de Universiteit Utrecht. Voor tijdschrift Terras en voor The Chronicles, een initiatief van het Crossing Border-festival, vertaalde zij werk van onder anderen Laia Jufresa en Fabio Morábito. Haar vertaling van de roman Umami van Laia Jufresa verscheen deze maand bij Atlas Contact.