De laatste maanden van 2016 besteedde ik – los van alle gebruikelijke beslommeringen – aan het vertalen van een libretto. De opdracht werd me aangeboden via mijn vertalersprofiel op de website van het Expertisecentrum Literair Vertalen – waarschijnlijk hadden ze gezien dat ik eerder Rossini’s Armida vertaald had – en hoewel ik me er meteen toe aangetrokken voelde, zei ik niet direct ja. Het ging om een tekst uit 1802, een opera van de Italiaanse componist Gaspare Spontini (1774–1851), geschreven door de Venetiaanse librettist Giuseppe Foppa (1760–1845) voor het carnaval in diens woonplaats.1 De Provincie Antwerpen wilde het stuk samen met het Antwerpse conservatorium klaarmaken voor productie en er was een vertaling nodig voor in het programmaboekje. Het bleek om een klucht te gaan, een eenakter, en het was bij voorbaat al een bijzonder stuk. De partituren en het libretto waren namelijk verloren gewaand maar – samen met drie andere opera’s van dezelfde componist – recentelijk teruggevonden in een hertogelijke bibliotheek op kasteel d’Ursel te Hingene in België. Wow, dacht ik, dat is bijzonder.
Ik stelde me voor hoe een verliefd stelletje bij maanlicht een wandeling had gemaakt in het park rond het kasteel, via een geheime ingang naar binnen was geslopen en al dwalend door de gangen een vergeten bibliotheek aangetroffen had vol stapels oude, met stof bedekte boeken. Bij het licht van een brandende fakkel lezen de jongen en het meisje elkaar voor – ik zag hun schaduwen op de muur bewegen – ze doen hun bijzondere ontdekking en de volgende ochtend brengen ze de hertogin in verrukking met prachtige opera’s waarvan niemand dacht dat ze nog bestonden. Zo ongeveer, dacht ik, zo was die herontdekking in zijn werk gegaan. Waarschijnlijker is het dat een schoonmaakster ergens in een kist muf ruikende en halfvergane boeken vond, geschreven in een taal die ze niet begreep (het stelletje van net sprak dus wel Italiaans). Ze had ze uiteraard bijna in de container gegooid, maar haar collega, die net langsliep, vond dat ze dat toch eerst even met haar baas moest overleggen. Ik mag hopen dat de schoonmaakster in kwestie opslag heeft gekregen, want de vondst is opmerkelijk.
Hoe dan ook, het beeld bleef me bij, en werd versterkt toen ik in een persbericht een foto zag van die grote, oude boeken. Ik vond het een eer om er een van te mogen vertalen, maar tegelijkertijd drukte er een grote verantwoordelijkheid op me. Ik wilde niets beloven dat ik niet zou kunnen waarmaken, dus vroeg ik om de tekst eerst in te mogen zien. Hij werd me via WeTransfer toegestuurd en afgedrukt op stevig papier leken al die vellen nog aardig op een oud boek. Gelukkig is het Italiaans in de loop der eeuwen weinig veranderd en het taalgebruik leek me informeel en alledaags, althans voor die tijd. Maar toen ik de verzen hardop voorlas, klonk het zo prachtig, zo melodieus dat ik moest denken aan mijn oude metriekprofessor in Napels die Dante zo mooi voordroeg. Wat moest ik ermee, durfde en kon ik dat wel?
Gravin Ursula d'Ursel en député Luk Lemmens met de partituren
(Foto David Legreve, uit: hln.be)
Mijn opdrachtgever zei dat het klankaspect minder belangrijk was omdat mijn vertaling niet gezongen zou worden, en dat ik daarom het rijmschema volledig los kon laten en zelfs het ritme niet hoefde te volgen. (Wel jammer maar een opluchting, want het leek me een haast onmogelijke opgave, en bovendien had ik dan een veel hoger tarief gevraagd en waarschijnlijk de opdracht niet gekregen.) Maar het moest natuurlijk wel een ‘letterlijke vertaling’ zijn; de opdracht luidde er een letterlijke vertaling van te maken en ‘een correcte, vlotlezende Nederlandse tekst’. Ik zei maar niets.
Ik probeerde me in te lezen, maar een definitief verloren beschouwd libretto valt natuurlijk moeilijk te bestuderen, dus was er nauwelijks iets over bekend. Bij de Armida was dat wel even anders: naast alle literatuur over het stuk, beschikte ik toen over de Engelse, Duitse en Franse vertaling en dat was reuze handig, want zo kon ik controleren of ik iets goed had begrepen. Ik kon zelfs allerlei verschillende producties bekijken en beluisteren op YouTube, al had ik daar eigenlijk niets aan – laat staan dat ik me kon concentreren met Maria Callas op de achtergrond – want de vertaling was net als nu puur tekstueel. Dit keer begon ik bij nul en moest ik ook zelf de plot reconstrueren. Wat begon als een klassiek verhaal waarin twee mannen in de negentiende eeuw, een ridder en een markies, strijden om de hand van de dochter van de baron, veranderde gaandeweg in een aaneenschakeling van komische scènes waarin personages zich vermommen, met name een zekere Pasquale, in zijn geval om aan een arrestatie te ontkomen. De bekende grap is dat op den duur amper nog duidelijk is wie wie is, of nu de echte Pasquale spreekt of iemand die zich als hem voordoet, en soms weet je ook niet meer wie nu wel of niet op de hoogte is van de verkleedpartijen.
Wat zeer opvalt is dat de personages elkaar voor van alles en nog wat uitmaken, wat voor de klucht extra grappig is, maar de vertaling meteen tot een grote uitdaging maakt. Soms kostte het me moeite iets te verzinnen voor de benamingen die de personages voor elkaar gebruiken, scheldwoorden of anderszins. Ik legde hele lijsten aan met synoniemen voor schurk (slechterik, ellendeling, schavuit etc.) en met zoete koosnaampjes (en schreef daarbij ter inspiratie ook ronduit belachelijke op, zoals pindarotsje, al kon ik dat helaas niet gebruiken – het lijstje bewaar ik voor een volgende keer). De uitroepen waren problematisch, want hoe gedateerd zijn die in het Italiaans en hoe gedateerd wil je ze in het Nederlands hebben? Zo kwam ik in een woordenboek ‘asjemenou’ tegen en zag ik onmiddellijk Loekie voor me – en dat kan niet. Sowieso klinken ze algauw gekunsteld, maar toch, is gekunsteldheid niet inherent aan opera?
Het lastigste was een goed evenwicht vinden tussen modern en oud, want ook al moest het een, ik citeer wederom, correcte en vlotlezende tekst zijn in modern Nederlands (wat voor mij trouwens net zoiets is als tegen je loodgieter zeggen dat hij je leiding zo moet repareren dat er nergens water lekt), ik wilde het karakter van de vroege negentiende eeuw niet kwijt. Deels zit dat al in de setting, het verhaal speelt zich immers af in en rond het kasteel van een baron, er is een markies, er zijn bedienden, een man die een kazak draagt – maar hoe spraken die mensen toen? Wat toen modern was, moest dat nu ook zijn, maar ik kon personages natuurlijk niet laten zeggen dat iets ‘supermooi’ is – in het Italiaans staat er ook niet ‘bellissimo’. Mijn oma moest het kunnen zeggen, dat was ongeveer het criterium. Ik liet de personages dus ‘normaal’ en vrij informeel met elkaar praten (zo koos ik voor ‘echt waar?’ in plaats van ‘werkelijk?’) maar de uitroepen boden naast dramatiek ook ruimte voor een iets ander register, bijvoorbeeld ‘wee mij’.
Ik had hulp van een tweetalige Italiaanse collega in Nederland, die een aantal begripsproblemen voor me oploste, me hielp bij het inschatten hoe verouderd iets klonk en al dan niet bevestigde of een zin grappig was bedoeld. Hij bleek zich goed te hebben vermaakt tijdens het lezen en daar was ik blij om. Uiteindelijk stuurde ik de vertaling naar de opdrachtgever op met een begeleidend mailtje, waarin ik benadrukte dat ik openstond voor commentaar, dat mijn vertaling ook maar een van de vele mogelijke vertalingen was en dat ik zeker bereid was om mijn keuzes telefonisch toe te lichten. Twee maanden later kreeg ik een heel aardig bericht terug waarin stond dat ze de vertaling met veel plezier hadden gelezen en dat ze er zeer tevreden over waren. Ik was blij en opgelucht, vooral dat laatste, maar ook enigszins teleurgesteld. Als een tekst maandenlang in je hoofd heeft gewoond, verwacht je er enige feedback op te krijgen en dat zou ik ook graag willen om ervan te leren. Maar misschien hadden ze er geen tijd voor.
Gaspare Spontini
Het stuk wordt de komende jaren, samen met de andere teruggevonden werken van Gaspare Spontini, in productie genomen door de Provincie Antwerpen en het Koninklijk Conservatorium Antwerpen en ik ben uiteraard nu al benieuwd naar de opvoering ervan. Met de vele vermommingen is het verhaal bijzonder geschikt voor het theater – het is echt iets wat je behalve moet horen ook moet zien. Als vertaler heb je met de hele productie niets te maken en dat maakt het spannend en verrassend, want acteurs kunnen van alles doen met de tekst die je zo goed kent. In dit geval ken ik zelfs de muziek niet, de handgeschreven partituren worden nu pas getranscribeerd. Maar de tekst alleen al is veelbelovend, gezongen moet die prachtig zijn. Het is misschien vreemd dat mijn vertaling feitelijk volledig buiten de opera staat, maar zo luidde nu eenmaal de opdracht: een functionele vertaling, zodat men mee kan lezen, het verhaal en de grapjes kan volgen (natuurlijk heb ik ook geprobeerd om het ritme zoveel mogelijk te handhaven, dat was mijn eer te na).
Wanneer het zover is, zal het waarschijnlijk toch een beetje als mijn eigen stuk voelen dat wordt opgevoerd. Dat was in ieder geval anderhalf jaar geleden zo, toen ik naar de opera in Gent mocht vanwege mijn vertaling van de Armida van Gioacchino Rossini (door librettist Giovanni Schmidt). Het is fantastisch om met zo veel voorkennis naar de opera te gaan en om de boventiteling te lezen die op je eigen vertaling is gebaseerd. En ik had nooit gedacht dat ik nog een keer eerste rang in een prachtige loge van de Gentse schouwburg tussen de tweedjasjes zou zitten.
Noot
1 Giuseppe Foppa, Le metamorfosi di Pasquale o sia Tutto è illusione nel mondo, farsa giocosa per musica, 1802.
Annemart Pilon is vertaler en docent Italiaans en vertaalde eerder al Rossini’s Armida voor Opera Ballet Vlaanderen. Ze leerde Italiaans in Napels en vertalen in Utrecht. Momenteel woont ze met haar gezin in Spanje.