Het omgaan met dialect in een te vertalen tekst is een probleem waarmee elke vertaler wel eens te kampen krijgt. Mijn persoonlijke voorkeur is altijd geweest om aan te geven dat deze of gene figuur een bepaald dialect spreekt en er dan verder af te blijven. Soms zijn er sterkere middelen vereist. Zo is Junichiro Tanizaki’s roman Kruisende lijnen bijna volledig in het Kansaidialect geschreven. Het zou niet aangaan om zo’n tekst in het Limburgs of het Twents te vertalen, want waarop kun je zo’n keuze baseren? Welke voordelen biedt het Limburgs die het Twents niet heeft? Gelukkig is de hoofdfiguur van Kruisende lijnen een onverbeterlijke kletskous, dus kon ik haar monologen vertalen in Algemeen Beschaafd Gekwebbel.
Zulke gelukjes heb je echter niet altijd, en Murakami’s verhaal ‘Yesterday’ is daar een goed voorbeeld van. De hoofdfiguur Kitaru is een jongeman die vloeiend Kansaidialect spreekt. Hij komt echter niet uit de Kansai, maar is geboren en getogen in Tokyo en heeft het Kansais later aangeleerd. Dat stempelt hem tot een soort negatief van de verteller, die net als Murakami uit de Kansai afkomstig is, maar weigert Kansais te spreken en zich vloeiend uitdrukt in het Standaardjapans, dat gebaseerd is op het dialect van Tokyo. Kitaru’s taalgebruik valt niet alleen op, zoals Skowroneck schrijft; het werkt vervreemdend. Elke keer dat hij zijn mond opendoet, maakt hij een bizarre indruk op de mensen die hem horen. Zelfs het meisje dat van hem houdt heeft er bar veel moeite mee. De redenen waarom Kitaru zich in het Kansais blijft uitdrukken hebben een diepliggende psychologische oorzaak. Hij spreekt Kansais omdat hij zich geïsoleerd voelt, en hoe meer hij Kansais spreekt, hoe groter zijn isolement. De enige die een zekere mate van sympathie voor hem weet op te brengen is de verteller, die zich ook een buitenbeentje voelt.
Wat dit verhaal zegt over Murakami zelf is voer voor psychologen en heeft met het probleem van dialect niets te maken. Wat mij echter meteen opviel was dat Kitaru op de Japanse lezer net zo’n bizarre indruk maakt als op zijn omgeving. Als je je daar als vertaler van afmaakt door alleen aan te geven dat ‘Kitaru zich uitdrukte in het dialect van de Kansai’ of woorden van die strekking, ben je volgens mij verkeerd bezig. Om dit verhaal effectief te vertalen, moet je Kitaru vervreemdend laten overkomen, anders klinkt hij als een rare snoeshaan in plaats van de pathetische, diep getroebleerde figuur die hij eigenlijk is. In dit geval heb je als vertaler drie keuzes: spreektaal gebruiken, een bestaand dialect kiezen, of zelf een dialect creëren. Er zijn misschien meer mogelijkheden, maar die zie ik zo gauw niet. Spreektaal heeft het nadeel dat hij algauw dicht bij volkstaal of plat komt, bij dialect sta je meteen voor de vraag van welk dialect, en als je zelf een dialect creëert loop je snel het gevaar dat het onnatuurlijk gaat klinken.
Mijn persoonlijke voorkeur in dit geval ging ernaar uit om Antwerps te gebruiken. Dat klinkt voor Nederlandse oren vrij exotisch, maar Antwerpen is net als Osaka een grote havenstad met een rijke historische traditie, en het Zuid-Nederlands heeft ook een langere geschiedenis dan het Noord-Nederlands, net als het Kansais in vergelijking met het dialect van Tokyo. Dat leken me voldoende paralellen om deze keuze te verantwoorden. Mijn redacteurs bij Atlas Contact waren echter niet van dit idee gecharmeerd. Zij gaven de voorkeur aan spreektaal, dus heb ik zeer tegen mijn zin een werkvertaling geproduceerd met de directe rede van Kitaru vol samentrekkingen als ‘’k weet ’t niet’ en ‘d’r is niemand’.
Toen bood Atlas Contact me de diensten aan van Elbrich Fennema als eindredacteur. Elbrich is een heel ander soort vertaler dan ik, bijzonder tekstgetrouw, maar ook zij was het meteen met me eens dat spreektaal hier niet de gewenste oplossing was. Zij vond echter een bestaand dialect ook geen goede oplossing, maar bood aan een kunstmatig dialect te creëren. Het resultaat sprak me wel aan. Kitaru klonk zeker bizar, en Elbrich had een paar woordjes verzonnen, zoals ‘kets’ en ‘sjompel’, om navenante uitdrukkingen in de Kansaitekst te dekken, dus dat was de tekst die we uiteindelijk inleverden. Bij de derde drukproef werden we echter tot de orde geroepen. Alles moest weer terug naar de spreektaal, die onze redacteurs toch wenselijker vonden, en dat is uiteindelijk de gepubliceerde versie geworden. Alleen de woordjes ‘kets’ en ‘sjompel’ zijn nog over van Elbrichs dialect.
Wie niet van deze achtergrondgeschiedenis op de hoogte is, vindt deze vertaling van ‘Yesterday’ misschien wel goed. Ik heb er echter mijn bedenkingen over. Want hoe bizar en vervreemdend is Kitaru uiteindelijk gaan klinken? Niet erg, wees eerlijk. Als hij zegt: ‘Wat zou je d’rvan zeggen om ’s met z’n drieën af te spreken? Daarna denk je d’r nog maar ’s rustig over na,’ spreekt hij gewoon Nederlands. Alleen is het nu geschreven zoals we het uitspreken. Normaal zie je al die samentrekkingen niet. Eigenlijk neemt deze vertaling dus zijn toevlucht tot een visueel foefje. Ik ben bang dat ik de boot heb gemist.
Had ik die gehaald als ik iemand had gevraagd om Kitaru’s woorden in het Antwerps te vertalen? Ik zou het niet weten. De Poolse vertaler heeft Kitaru’s passages omgezet in het dialect van Poznań en de Noorse in het Oddadialect, terwijl de Deense vertaler de voorkeur gaf aan een kunstmatig dialect. Sommige recensies zijn positief, andere niet, maar in gevallen als deze geldt natuurlijk de gulden regel: de vertaler doet het altijd fout.