As far as I know, the only person ever to put Japanese lyrics to the Beatles song “Yesterday” (and to do so in the distinctive Kansai dialect, no less) was a guy named Kitaru. He used to belt out his own version when he was taking a bath.
Yesterday
Is two days before tomorrow,
The day after two days ago.
Met deze passage opent Haruki Murakami’s korte verhaal ‘Yesterday’, in vertaling van Philip Gabriel. Opvallend is dat Kitaru volgens Gabriel in het Kansaidialect zingt, terwijl het voor de lezer niet meer dan Standaardengels kan zijn. Om de lezer toch te helpen herinneren dat er dialect wordt gesproken, heeft Gabriel in het verhaal af en toe een geheugensteuntje toegevoegd: ‘Kitaru replied in his heavy Kansai accent’ (brontekst: ‘antwoordde Kitaru’; mijn vertaling, ls). De lezer kan zich al die tijd hoogstens inbeelden hoe het Kansaidialect in het Japans zou klinken, maar Gabriels vertaling biedt verder weinig houvast. Wel geeft Murakami zelf halverwege de eerste pagina aan wat het over Kitaru zou kunnen zeggen: ‘het tamelijk onbekommerde – of eigenlijk eerder onpathetische – Kansaidialect’ (mijn vertaling).
Om Kitaru toch anders te laten klinken dan de hoofdpersoon, die het ‘standaard’ Tokio-Japans spreekt, heeft Gabriel ervoor gekozen Kitaru’s dialoog wat spreektaliger te maken: ‘got to’ wordt ‘gotta’, ‘you know’ wordt ‘y’know’. Dit levert iets op dat veel weg heeft van Southern American English. Van een Japans dialect lijkt op het eerste oog dus weinig over te blijven, behalve in de herinneringen die Gabriel de lezer toeschuift.
Nu op 15 februari de Nederlandse vertaling van ‘Yesterday’ verschijnt – als deel van Murakami’s verhalenbundel Mannen zonder vrouw, vertaald door Jacques Westerhoven – brandt de vraag: hoe vertaal je het Kansaidialect in het Nederlands? Sterker nog: móét het überhaupt vertaald worden?
Allereerst een korte uitleg over wat het Kansaidialect inhoudt. Het wordt gesproken in de Kyoto-Osaka-Kobe-regio (de Kansairegio), een groep aaneengesloten steden die met meer dan 27 miljoen inwoners allerminst plattelands te noemen is. Toch wordt het Kansaidialect veelal gezien als ‘platter’ dan de standaardtaal. Het dialect roept bij de Japanse lezer voornamelijk het beeld op van vrolijke, losbandige (handels)lieden. Met andere woorden: onpathetisch.
Het dialect wijkt zowel in woordenschat als in grammatica licht af van de standaardtaal. Zo luiden de regels van Kitaru’s lied: ‘Kinou wa / ashita no ototoi de / ototoi no ashita ya’ (Gisteren is / het eergisteren van morgen / het morgen van eergisteren). Onderstreept zijn typische Kansai-uitgangen; in het Standaardjapans stond er ‘ototoi yo’ en ‘ashita da’. Het zal een Japanse lezer dus meteen opvallen dat Kitaru ‘in het Japans (en nog wel in het Kansaidialect)’ zingt, met alle connotaties van dien. Het taalgebruik van Kitaru valt des te meer op doordat de vertellersstem zelf het Standaardjapans hanteert, en ook in dialoog is Kitaru de enige met een dialect. Het wordt hier duidelijk door Murakami gebruikt om Kitaru te karakteriseren – een effect dat, samen met het dialect zelf, gemakkelijk verloren gaat in vertaling.
Is het wenselijk om het dialect te behouden? Waarschijnlijk wel, gezien het beoogde effect in de brontekst. Maar hoe dan? Een paar opties vallen al vrij snel af. In ‘Treinen spotten’ (Filter 4:1) stelt Cees Koster over het vertalen van dialect in Trainspotting: ‘Het boek is door en door Schots, en het Engels mag dan een wereldtaal zijn, de regionale varianten ervan zijn dat allerminst.’ Wanneer een vertaler te sterk aan dialect vasthoudt, aldus Koster, wordt het voor de nieuwe lezer ‘toch meer puzzelen dan lezen’. Als vertalers bij het Schotse dialect al met deze puzzeldreiging rekening moeten houden, zal die al helemaal gelden bij het Kansaidialect: het Japans is absoluut geen wereldtaal te noemen, en zelfs een van de grotere Japanse dialecten zal buiten Japan vrijwel onbekend zijn. Het extreemste geval van handhaving, fonetische of grammaticale kenmerken van het Kansaidialect direct toepassen op het Nederlands, is een onmogelijke taak die alleen kan leiden tot een onleesbare woordenbrij.
Je zou er voor kunnen kiezen om een Nederlands dialect te zoeken met ongeveer dezelfde connotaties als het Kansaidialect – grootstedelijk, grappig en vrij plat. Misschien komt het Amsterdams, ook het dialect van een eeuwenoude handelsstad, nog het meest in de buurt. Maar is een personage dat Amsterdams praat nog een personage uit een Murakamiverhaal te noemen? Koster noemt het vervangen van een brontaaldialect door een dialect in de doeltaal ‘misschien een aanvaardbare vorm van komedie, maar [het] wordt zeker niet als een legitieme vertaalstrategie beschouwd’ (40). Een Amsterdamse Kitaru levert misschien leuke gedachte-experimenten op, maar zo’n omzetting is als vertaalstrategie nauwelijks serieus te nemen.
Misschien is het dan beter om het dialect in ‘Yesterday’ weg te vertalen, zeker omdat Murakami niet erg Japans schrijft en eerder tot de ‘internationale’ auteurs wordt gerekend. Een geneutraliseerde tekst is toegankelijk voor een breder publiek. Maar de neiging van Nederlandse Murakamivertalers is tot nu toe juist het tegenovergestelde geweest: Japanse kenmerken in de tekst worden geëxotiseerd, niet genaturaliseerd. Waar de Engelse vertalers zich vooral op leesbaarheid lijken te richten hebben Nederlandse vertalers juist exotische elementen behouden, zodat een Japansere tekst overblijft. Waarschijnlijk is het dus beter om het dialect in ‘Yesterday’ als exotisch element mee te nemen. Maar hoe breng je Kansai dan wél naar Nederland?
Je kunt proberen om de lading van het Kansaidialect op een andere manier over te brengen. Niet één-op-één, of even sterk als voor de lezers van de brontaal, maar de vertaler kan het effect in ieder geval proberen te benaderen. Er zal tijdens het vertalen vaak genoeg keuze zijn tussen woorden met een hoog of een laag register, tussen formele of spreektalige uitdrukkingen, tussen complexe of simpele zinsbouw. Natuurlijk moet Kitaru in vertaling niet opeens steenkolennederlands praten, maar vertaalkeuzes kunnen zo vaak mogelijk in de richting van het Kansai-achtige gezocht worden, zodat Kitaru uiteindelijk toch anders praat dan de verteller en de Nederlandse lezer nog iets meekrijgt van het onpathetische. Waarschijnlijk is dit wat Gabriel in zijn versie van ‘Yesterday’ wilde bereiken – geen Kansaidialect, maar toch het Kansai-effect. Hoe Westerhoven het heeft aangepakt zullen we binnenkort ontdekken.
Lukas Skowroneck studeerde Engelse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht en hoopt dit jaar de onderzoeksmaster Literair Vertalen af te ronden. Momenteel werkt hij aan zijn afstudeerscriptie over vertalingen van Murakami in het Nederlands, Engels, Duits en Zweeds.