Frankfurt, ach, altijd ga ik er graag naartoe. Het is tenslotte mijn vaderstad, ik heb er nog steeds lieve familieleden wonen en heel veel voetstappen liggen. De ‘Römer’, de Paulskirche – waar nu Carolien Emke haar danktoespraak hield, de eerste op deze eerbiedgebiedende plek die met een Wow! begint – de dom uit roze zandsteen, de bruggen over de Main naar de ‘Museumsufer’ aan de overkant: Städel, Liebighaus en al die andere boeiende musea, en daarachter, een stukje verder, in Sachsenhausen, het ‘Gemalte Haus’ waar je kunt aanschuiven voor een Äppelwoi (cider) of een ‘Handkees mit Músik’ (klemtoon op de eerste lettergreep), een nog enigszins rauwe, onaffe kaas met uitjes en azijn, klinkt vreselijk, maar is lekker. Nu is er de Buchmesse, het weer is zoals vaak guur, en Nederland/Vlaanderen zijn wederom Schwerpunkt. Wat is het lang geleden, dat laatste Schwerpunkt in 1993, voor mij toch het begin van mijn leven als vertaler, en wat is er veel gebeurd sindsdien.
Allereerst ga ik naar die roze dom, de gerestaureerde gothische kathedraal van de stad, waar in een van de zijkapelletjes – of was het in een hoekje van de voormalige kruisgang een podiumgesprek over Dola de Jong’s roman En de akker is de wereld uit 1947 plaatsvindt. Dat de roman, oorspronkelijk in 1945 in New York in het Engels verschenen, in Nederland in 1947 met de ‘Prijs van Amsterdam’ werd bekroond, heeft niet kunnen voorkomen dat de auteur zich in Nederland ‘displaced’ en niet welkom voelde en weer naar de VS terugkeerde. Wat was er gebeurd, vraag ik me af, als Dola de Jong was aangemoedigd om door te schrijven in het Nederlands, in plaats van boeken in het Engels te vertalen? Zou zij – misschien met andere minder bekende Nederlandse auteurs, zoals Josepha Mendels – het literaire landschap van de jaren vijftig veranderd hebben? Naast de Grote Drie was er misschien ruimte ontstaan voor zoiets als een ‘vrouwelijke blik’ op de oorlog. Want over de oorlog gaat het boek van De Jong: vanuit vrouwelijk en joods perspectief wordt het verhaal verteld van Nederlandse vluchtelingen die in Marokko proberen te overleven door een droge akker te bebouwen, altijd in afwachting van de scheepstickets die hen van Tanger naar Portugal en vandaar naar Amerika zullen brengen. Das Feld in der Fremde is de Duitse titel geworden, misschien iets minder geheimzinnig dan de originele titel, maar nog altijd herkenbaar.
Onlangs werd, naar aanleiding van de verschijning van de Duitse hervertaling van Oeroeg door Gregor Seferens onder de titel Der schwarze See, de vraag gesteld waarom Duitse uitgevers Nederlandse boektitels vaak zo onherkenbaar veranderen. Het zou interessant zijn om dat eens nader te bestuderen, want het is uiteraard niet uitsluitend een Duits verschijnsel, denk bijvoorbeeld aan Een handvol sneeuw, zoals de roman Aller Tage Abend van Jenny Erpenbeck in het Nederlands is gaan heten. Elly Schippers liet in haar praatje tijdens de Vertalersgeluktournee zien welke overwegingen tot die keuze hebben geleid.
Over de titel Das Feld in der Fremde wordt in Frankfurt niet gesproken, wel over de herontdekking van de roman zelf door Eva Cossee, in de boekenkast van haar moeder, en over de actualiteit die de roman na bijna zeventig jaar nog steeds heeft. Ook wordt de vraag gesteld in hoeverre een vertaling ‘beter’ wordt naarmate je als vertaler meer opgaat in het verhaal –dat er in zo’n geval iets met je gebeurt als vertaler kan Anna Carstens alleen maar volmondig beamen: ‘Ja, als het boek voor je gaat leven, als je er helemaal in zit, dienen de woorden, de zinnen, dient het ritme zich op een gegeven moment als vanzelf aan.’
Anna Carstens
Ik wil graag zo veel mogelijk evenementen bijwonen waarbij mijn Duitse collega’s betrokken zijn en zo beland ik de volgende dag bij een debat over ‘Literarische Migration in Europa’ tussen Bettina Bach (Maria Dermoût, Die zehntausend Dinge), Brigitte Große, vertaalster uit het Frans, en Yoko Tawada, de Japanse schrijfster die in Berlijn woont en in het Duits schrijft (zie van haar ook: De berghollander: teksten van een Japanse in Duitsland, vertaald door Bettina Brandt & Désirée Schyns, 2010). Hoewel alle deelnemers, de interviewster incluis, hun best doen, blijkt het toch moeilijk om zo verschillende auteurs als Tawada en Dermoût onder één noemer te brengen, te meer omdat je Dermoût met de beste wil van de wereld niet als vertegenwoordiger van migrantenliteratuur kunt beschouwen, haar boeken gaan over een verloren paradijs, tempo doeloe zoals dat in het Nederlands heet, en dat is toch heel iets anders. Wat niets afdoet aan de kwaliteit van deze prachtige roman, die ik tot mijn blije verrassing enkele dagen later terugzie in de etalage van een piepkleine boekhandeltje in het stadje Miltenberg aan de Main. De Nederlandstalige literatuur is, dat lijdt geen twijfel, in Duitsland alom aanwezig.
Hoe dan ook – alle aandacht voor Nederlandstalige auteurs is welkom, en die wordt op de Buchmesse ook op speelse manier getrokken. Zo kan het publiek op spreekuur komen bij de ‘boekendokter’ op de Agorá (ik hoor in de wandelgangen voortdurend Agóra zeggen, door Duitsers van volgende generaties, kennelijk zonder gymnasiumopleiding...), waaraan veel van mijn collega’s met plezier meewerken. Slapeloosheid, onrust, echtscheiding, twijfels over de keuze van een partner, jaloezie, angsten... er is geen kwaal waartegen de vertalers, alias boekendokters, geen boek als remedie weten de verzinnen. Een gesprek met een boekendokter kan bij voorbeeld zo beginnen: ‘Goeie dag.’ – ‘Goeie dag.’ – ‘Ik kom bij u vanwege mijn rugpijn.’ – ‘Ah. Rugpijn. Dan zou u in ieder geval zware boekenkost moeten mijden.’ – ‘Aha.’ – ‘Daar bedoel ik alles mee wat meer dan 150 bladzijden telt. Ook non-fictieboeken zou ik dringend afraden.’ – ‘En wat kan ik dan nog lezen?’ – ‘Korte verhalen bij voorbeeld’ (Stefan Wieczorek)
Ikzelf heb me voorgenomen om als remedie tegen welk probleem dan ook Nescio voor te schrijven, maar helaas ben ik op de dag zelf snipverkouden en houd me liever verre van de winderige Agóra, omdat ik mijn patienten waarschijnlijk alleen maar met een verkoudheid zou opzadelen. Ter compensatie sta ik twee dagen later, op de drukke zaterdag, met collega en ‘Jugendbuchpreisträger’ Rolf Erdorf twee uur lang achter een Nederlands-Vlaamse boekentafel in het boekenwarenhuis Hugendubel aan de Hauptwache. En een publiek dat er langskomt! Dankzij Rolfs vlotte babbel waar ik makkelijk op bij kan aansluiten verkopen we in die korte tijd maar liefst vijftien boeken, Nescio incluis, van Niña Weijers via Tessa de Loo en Maarten ’t Hart tot Das Biest van A.F.Th. van der Heijden. Tel uit je winst! Ze hadden ons daar graag gehouden, de Hugendubelaars.
Het mooiste moment van de hele Messe is voor mij echter de verrassing die me bevangt als ik moe moe moe op een late middag in het paviljoen van het gastland terecht kom. Ik kijk mijn ogen uit: ik sta in een grote lege ruimte, in het halfdonker, en zie in de verte, nou ja, het lijkt ver, een strandlandschap: de kust, de vloedlijn, een stukje zandstrand en erachter de zee, prachtig. Mijn covertaler, uitgeput en altijd bezig om mij te onthaasten, is plotseling verdwenen en als mijn ogen gewend zijn aan het donker zie ik hem liggen in een strandstoel; ja, ze staan er echt, hier en daar verspreid. ‘Moet je ook doen!’ fluistert hij enthousiast als hij opstaat, en ja hoor, daar lig ik, en een diepe zucht van ontspanning welt als vanzelf in me op. Ik doe mijn ogen dicht. Dan hoor ik een zachte vrouwenstem: ‘Darf ich Ihnen ein Gedicht vorlesen?’ O ja, graag! Ik luister naar een gedicht van Mirjam Van hee in het Duits. Mooi! Vertaald door wie? Vergeten! ‘Mag ik er nog eentje?’ vraag ik. Ja, natuurlijk, zegt de stem, en nog eentje. Ik zou zo in slaap willen vallen, maar vind dat toch wat onbeleefd en vraag daarom aan de stem waar ze vandaan komt. Ze blijkt Theaterwissenschaften te hebben gestudeerd en te hebben gesolliciteerd naar dit baantje – Leuk, vind u niet? Ja, erg leuk, zo’n stem in je oor, van zo’n knappe jongedame.
Wat een verrassing, en wat een leuk idee van het Frankfurtteam.