Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

De hemel kunnen zien rimpelen

Bosch en Hawinkels in het Latijn gezongen

Harm-Jan van Dam

Twee weken geleden maakte ik de halve en de hele finale mee van het Internationaal Vocalisten Concours Den Bosch, voor het Lied-Duo zang en piano. Het eerste dat opviel was de inzet en toewijding van de jeugdige musici, bijna allemaal onder de dertig, en vooral de ongelofelijk hoge kwaliteit van hun uitvoeringen. Daarna drongen ook de verschillende talen zich aan me op. De perfecte uitspraak van alle kandidaten was bijzonder: wanneer hoor je in het wild een Française accentloos Duits spreken, een Engelsman volmaakt Frans en Duits? Hier wel. Sterker, iedereen wekte de indruk een doordachte en invoelende interpretatie van de teksten te geven. En dat terwijl het ging om poëzie, variërend van enigszins onnozele Duitse romantische gedichten tot gecompliceerde Franse modernistische. Die muzikale interpretatie van teksten is natuurlijk precies wat van een professionele liedzanger wordt gevraagd. Maar ik kan niet geloven dat haar kennis van allerlei vreemde talen zo perfect is dat ze de gedichten volledig doorziet, dus ergens moeten hier behoorlijk goede vertalingen een rol spelen, een verscholen voorwaarde voor de perfecte uitvoering.

Eén taal viel er in fraaie uitspraak te horen die voor alle zangers in gelijke mate vreemd was, het Latijn, en dat was ook de aanleiding voor mijn aanwezigheid: sinds 2002 krijgt telkens een Nederlandse componist de opdracht om een werk te componeren dat alle finalisten een keer moeten hebben uitgevoerd. De afgelopen drie keer, in 2012, 2014 en 2016, bestond de tekst van die composities uit poëzie van Pé Hawinkels (1942-1977), namelijk een gedeelte uit zijn gedicht over het schilderij De tuin der lusten van Jheronimus (tot voor kort Jeroen) Bosch, dit natuurlijk vanwege Den Bosch. Die tekst werd desgevraagd door mij vertaald in het Latijn. In het Latijn vanwege de associaties Bosch-middeleeuwen-Latijn? Vanwege de eerlijkheid van het onbekende? Omdat het chic is? Ik wist het niet, maar mijn eigen vragen waren eerder: hoe moet ik dat aanpakken? En welk Latijn ga ik hanteren?

16.40 Illustratie1
De tuin der lusten van Jheronimus Bosch.

Het schilderij, waarschijnlijk uit de late vijftiende eeuw, bestaat uit vier onderdelen: de achterkant van de zijluiken laat in grijstinten de derde dag van de schepping zien. Wanneer het drieluik geopend is, vertoont de voorkant links het Paradijs als een rijkelijk begroeid fantastisch landschap bevolkt door allerlei dieren, met Adam en Eva aan weerszijden van God-Christus. Op het rechterpaneel is de Hel afgebeeld met verdoemden, demonen en allerlei onwerkelijke attributen. Het grote centrale deel toont een even fantastisch landschap als op het linkerpaneel, maar nu bevolkt door talloze, meest naakte mensen, onmogelijke planten en fabeldieren.

Pé Hawinkels is in kringen van Filter vooral bekend als vertaler; uit eigen herinnering weet ik hoe zijn vertaling van Sophocles’ Antigone voor toneelgroep De Appel in 1971 de razernij opwekte van een beruchte Haagse leraar die opsprong, uitroepend ‘ik protesteer als christen, als classicus en als mens’. Het heeft dus een zekere rechtvaardigheid dat nu poëzie van deze vertaler zelf weer in het Latijn vertaald wordt (hij studeerde een jaar klassieke talen) – en ik wacht deemoedig de protesten af. Dichter was hij dus ook: het bewuste gedicht van bijna duizend regels maakt deel uit van Hawinkels’ eerste dichtbundel, Bosch en Bruegel uit 1968, twintig gedichten over schilderijen van deze twee meesters. In de poëzie herken je de jaren zestig-zeventig, waarin taal en maatschappij de perken te buiten gaan: metaforen en associaties overspoelen de lezer. Hawinkels wil hier geen schilderijen beschrijven, maar een aantal opvallende elementen kiezen om daarop voort te borduren en woord te spelen.

Mijn taak was dus Nederlandse poëzie die het schilderij van Bosch vertaalt – dat zelf weer een wonderbaarlijke vertaling is van, ja van wat? – te vertalen in het Latijn, om die tekst weer te laten vertalen in muziek, die daarna door een aantal zangers vertaald moest worden tot een eigen interpretatie. Veel vertaliger kan het niet worden.

16.40 Illustratie 2Pé Hawinkels (foto: Cor Stutvoet)

De barokke dichtertaal van Hawinkels wierp andere problemen op dan het proza van Jip en Janneke; en daar kwam nog bij dat uit dit lange gedicht per keer maximaal tien tot twaalf regels gekozen moesten worden voor een zangstuk van minder dan vijf minuten, bij voorkeur zelfstandig leesbaar én een beetje representatief. Ik besloot deze poëtische uitbarstingen niet in het antieke keurslijf te wringen van een vast metrum, of het middeleeuwse van rijm. Zo volgde ik de voetsporen – op eerbiedige afstand – van Paul Claes in zijn Latijnse vertaling van sommige gedichten van Hugo Claus. Klankeffecten, woordkeuze, woordplaatsing en intertekstuele toespelingen moesten voor het nodige poëtisch effect zorgen. En ik liet me wél inspireren door Jippus et Jannica door net als daar in principe te vertalen in klassiek, soms Neolatijns idioom. De meeste zangers volgden ook mijn voorkeur voor de klassiek Latijnse uitspraak boven de voor zang gebruikelijke Kerklatijnse.

In 2012 koos Jeppe Moulijn een passage over de achterkant voor zijn Et fit lux – Dan komt er licht. In 2014 verkoos Componist des Vaderlands Willem Jeths het paradijs voor Quale coniugium – Wat een paar. Dit jaar wendde Monique Krüs zich tot de hel met haar Lunam, ne quidem Lunam – Maan die ook geen maan is.

Om mijn vooral op de vorm gerichte werkwijze te illustreren geef ik een (te klein) aantal concrete voorbeelden. Als motto boven de eerste vertaling koos ik de openingsregel van Hawinkels’ gedicht: ‘Moet dit een wereldbeeld verbeelden?’; dit was ook de titel van het herdenkingsboek dat zijn vrienden twee jaar na zijn dood uitgaven. Voor mij was de herhaling van ‘beeld’ essentieel en daarom koos ik voor een vertaling waarin het woord imago, ‘beeld’, terugkeert: An hanc imaginemur mundi imaginem? ‘Moeten we ons verbeelden dat dit het beeld van een wereld is?’ Imaginemur, ‘moeten we ons verbeelden’, is een wending die bijvoorbeeld in het Latijn van de denkers Francis Bacon en Erasmus voorkomt. De introductie van een ‘wij’ is de prijs die betaald moet worden voor het handhaven van ‘beeld’. Hawinkels beschrijft daarna de wereld als een ‘halve bel groezelig en wel’. Hier ging het me om het rijm en dit werd semibulla paene pulla, ‘een halfbel bijna grauw’. Bel is bulla en dat is ook in de renaissance hét woord voor de zeepbel die de mens is, en daarmee voor vergankelijkheid; het rijm brengt dan pulla met zich mee, een kleur die kleren van arbeiders en rouwenden hebben.

Het stukje poëzie over het paradijs begint met ‘Wat een paar’. Dat is vervelend, want verreweg de meest voor de hand liggende vertaling is quale par, maar qualis is al geen erg poëtisch woord en een versregel die eindigt op een eenlettergrepig woord is in serieuze Latijnse poëzie bijna een taboe. Daarom koos ik voor ‘paar’ het woord coniugium, dat behalve ‘huwelijk’ ook ‘huwelijkspaar’ betekent: het past goed in de grotere context van dit gedeelte, waar de dichter de hemelse bruidegom Christus en Eva als bruid bewondert en de opbouw in tweelettergrepig – drielettergrepig is uitstekend. Over dit paar zegt de dichter:

Zou het de sterren kunnen zien verwelken,
De hemel kunnen zien rimpelen en schil-
Feren als een verouderd voorhoofd

Sic stellas conspiciat marcescentes,
Caelum conspiciat rugosius squamo-
Siusque ut frons antiqua

Het aanstellerige ‘schil-/ Feren’ van Hawinkels moest natuurlijk worden gevolgd, maar voor het werkwoord ‘schilferen’ is eigenlijk geen bestaand Latijns equivalent, zodat ik er twee bijvoeglijke naamwoorden in de vergrotende trap van heb gemaakt, rugosius, ‘rimpeliger’ en squamosius, ‘schilferiger, schubbiger’: het paar ‘ziet de hemel rimpeliger en schilferiger [worden]’. 

En dan de meest recente compositie, waar Hawinkels een nogal duister stukje schilderij linksboven in de hel beschrijft: 

Nee, roep deze nacht, met deze maan
Die min of meer pikant hier zo’n beetje de navel
Uithangt, de kraamkliniek verzorgt en geen
Maan is ook, nu maar niet op, ook niet
Als je de vlammen uit de buik slaan
Van weetgierigheid.

Iam noctem hanc mitte, iam lunam
Hic salsius umbilici quasi partes
Agentem, tococomium curantem, ne quidem
Lunam, mitte evocare, etiamsi
Ignes tibi ventre erumpunt
Curiositate.

 

Hier levert de kraamkliniek een cultureel vertaalprobleem op, want zo’n specifieke instelling bestond bij mijn weten in de oudheid niet – vroedvrouwen en ziekenhuizen wel – en dus ook niet in mijn (woorden)boeken. Ik vond het onantieke woord tococomium, dat met curantem ook een sterk klankeffect heeft, in negentiende-eeuwse (Latijnse) dissertaties over gynaecologie. Later zag ik boven een deur in het Utrechtse Catharijneconvent ook het woord nosocomium, ziekenhuis. Mijn vertaling van ‘roep deze nacht ... nu maar niet op’ probeert de syntaxis te imiteren. In het Nederlands denk je eerst dat dit een aansporing is om de nacht te roepen, totdat blijkt dat men de nacht juist niet moet oproepen. Zo vat de lezer ook noctem hanc mitte, stuur / zend deze nacht, op als een syntactische eenheid tot hij aankomt bij evocare en de eenheid juist mitte evocare blijkt te zijn, ‘laat na om op te roepen’. De maan hangt zo’n beetje (quasi) de navel (umbilici) uit: dat uithangen wordt in het Latijn partes agere, ‘de rol spelen van’, maar de associatie met een uithangbord kon ik niet handhaven.

Het laatste woord stemde me tevreden, ‘van weetgierigheid’: ik kon eindigen op een klaroenstoot met symbolische lading, curiositate; curiositas is de motor van vele gewenste en vaak ongewenste gebeurtenissen in Apuleius’ antieke roman De gouden ezel, maar is net zo goed wezenlijk in Latijnse christelijke teksten waar het mensen tot in de hel kan brengen. Toch hoop ik dat weetgierigheid de lezer ten slotte verder voert naar de schitterende uitvoering van dit lied door de winnaars Adèle Charvet en Florian Caroubi.