Het huis waarin ik geboren ben bestaat allang niet meer. Het is tot de grond toe afgebroken. Ik zal nooit met eigen ogen kunnen verifiëren of het souterrain groot genoeg was om er op een driewielertje vrijelijk rond te rijden. Ik neem het maar aan. Anderen zal het uiteraard een zorg zijn. Zo niet bij beroemdheden. Deze zomer vertrokken we op goed geluk zuidwestwaarts en bleken na afloop diverse geboortehuizen te hebben bezocht.
Dat van Mozart in Salzburg is een toeristische trekpleister, het mooist zijn zijn eerste kinderviooltje en wat onbestemde haarlokjes. Het geboortehuis van de dichter Georg Trakl in dezelfde stad, aan een sombere binnenplaats, is wel te bezichtigen maar was gesloten. In Klagenfurt is van Robert Musils geboortehuis een museum gemaakt. We bepalen die bewuste voormiddag samen meer dan de helft van het bezoekersaantal. Het huis is groot en bevindt zich tegenover het centraal station, aan een drukke straat waar iedereen met zijn hoofd ergens anders is. In dezelfde stad moeten we zoeken naar het geboortehuis van Ingeborg Bachmann. Dat staat in een wijk die is volgebouwd met bedrijven en grote winkels (wie bedacht in hemelsnaam het woord meubelboulevard?). Op het huis is geen plaquette aangebracht – geen spoor dus van de dichteres, die zelf ook al niet zo tuk was op haar geboortestad. Onze literaire bedevaart ontstaat overigens bij toeval. We zijn heel gewoon onderweg om ons hoofd leeg te maken tijdens bergwandelingen en ons lichaam te herontdekken bij zwempartijen, verrassende maaltijden en wat dies meer zij.
Op de terugweg belanden we in de Beierse Allgäu, in Vorderhindelang, vlakbij het dorpje Wertach. Ook daar de gebruikelijke bezigheden en verpozingen, maar het toeval wil dat in Wertach een bewonderde grootheid geboren is: W.G. Sebald (1944–2001); en er valt bovendien een heuse Sebaldweg te bewandelen, gemunt op diens beroemde verhaal ‘Il ritorno in patria’.1 Daarin wandelt de schrijver zelf vanaf de Oostenrijkse grens terug naar zijn geboortehuis. De wandeling duurt zo’n vijf uur en voert langs zes steles met daarop fragmenten uit het verhaal. Bergen, dalen, almen, koeien met bellen, bos, bomen, Schwammerl, zon en vooral: ruisende beken. Dat het daarnaast een literaire wandeling is bevredigt eens te meer – de natuur is overweldigend maar op deze manier evengoed cultuur.
In het verhaal wordt Sebald als laatste buspassagier afgezet in Oberjoch, bij het douanekantoor aldaar (het staat er verlaten bij en heet ‘Grenzstation’). De wandeling begint er. Je loopt soms in Duitsland, soms in het Oostenrijkse Tirol, zonder dat je altijd weet op welk grondgebied je loopt – het leukst is die virtuele ontheemdheid bij de enclave Jungholz, een door Duitsland omgeven miniem driehoekje Tirol. We vinden vijf van de zes steles, voor het missen van nummer vier geven we de Jungholzer bureaucratie de schuld: als je een status aparte hebt beslis je natuurlijk zelf wel even over eventuele verkeersborden en andere bewegwijzering. Zie voor meer foto’s en impressies de rijk geïllustreerde Sebaldwebsite, bijvoorbeeld deze pagina’s.
Sebald beschrijft de wandeling alsof hij zich in het verste en donkerste uithoekje van de wereld bevindt. Het is winter, de natuur is onheilspellend. Het boek waarin het verhaal staat heet Schwindel. Gefühle. en verscheen in 1990 in de reeks Die andere Bibliothek van de Eichborn Verlag. Dat waren toen gebonden uitgaven gehuld in een doorzichtig jasje van vettig papier, het soort dat gebruikt wordt om paling in te verpakken. Daarop staat een ondertitel die in latere edities ontbreekt: ‘Vom leisen Inferno der Depression und von der Unheimlichkeit des Glücks’. Dat past feilloos bij de opgeroepen zwarte, godverlaten sfeer – de terugkeer naar je geboortehuis is niet per se iets dat vrolijk maakt. Wij daarentegen liepen in de zon, opgetogen een doel te hebben, onder voortdurende begeleiding van koebelgerinkel. Alleen het laatste, saaiere stuk duurde eeuwig, net als bij Sebald. Eenmaal aangekomen bij het geboortehuis, op een binnenplaats achter een bakkerij, bleek er een taxibedrijf gevestigd, wat goed uitkwam. Na aanbellen verscheen uit een raam op de eerste verdieping een oudere man met ontbloot bovenlijf die meldde het bedrijf te hebben overgedaan. De familie Sebald had hij goed gekend, vooral de vader. Hij wist van de beroemde zoon en had geen bezwaar gehad tegen de plaquette die de gevel siert. Onder de indruk daarvan was hij hoegenaamd niet.
Schwindel. Gefühle. werd tweemaal in het Nederlands vertaald. In 1991 door Jos Valkengoed onder de titel Melancholische dwaalwegen (bij Van Gennep) en in 2008 als Duizelingen door Ria van Hengel (bij De Bezige Bij). De Valkengoedvertaling is berucht door een recensie van Michaël Zeeman die een dusdanig effect had dat het boek uit de handel werd genomen. Er verscheen een ‘verbeterde versie’ in 1992, waarin in ieder geval de gewraakte type- en zetfouten verwijderd zijn. Ik heb het fragment van de wandeling bekeken en dat is zo slecht nog niet. Wel vroeg ik me al wandelend af hoe je in hemelsnaam dat Oostenrijkse Duits en de gevoelswaarde van woorden als ‘Alm’, ‘Tobel’, ‘Moorwiese’, ‘Tropfwasser’, ‘Gumpen’ et cetera kunt overbrengen. Ik prees me gelukkig de verschijnselen ter plekke te kunnen zien en te bedenken hoe een vertaling zou uitvallen. Het herinnerde me aan het beroemde argument dat Ortega y Gasset gebruikt in zijn Miseria e splendori della traduzione van 1937: dat je bosque wel kunt vertalen met ‘bos’, maar dat de achterliggende ervaring voor een Spanjaard verschilt van die van elke andere buitenlander (ik zie een Alm als Nederlander en nodig een Oostenrijker uit zich een polder voor te stellen).
Thuis zoek ik de vertalingen op. De ‘Gumpen’ is respectievelijk een ‘waterpoel’ en een ‘diepe poel’ geworden, de ‘Moorwiese’ een ‘natte, moerassige weide’ en ‘nat, drassig grasland’, de ‘Tobel’ bij allebei een ‘kloof’ (Van Dale geeft daar een omschrijving – ‘bergkloof in bebost gebied’ – die de afgronden tussen de talen en de daarmee verbonden landschapservaringen goed aanscherpt). De zin ‘Elke keer als de lucht daar boven een beetje in beweging raakte, kwamen de regendruppels in stromen tegelijk naar beneden’ (Valkengoed; Van Hengel heeft iets vergelijkbaars) roept laaglandse regenval op oneindig laagland op. Bij Sebald waait de wind woest tegen hoge bomen waardoor het ‘Tropfwasser’ neergutst als alpenbui. Maar tijdens onze wandeling regende het dus niet en wij kiezen van oudsher graag de kant van de vertalers, die ook andere kwaliteiten bovenhalen. Na de wandeling dronken we een groot glas Apfelschorle in het dorp, niet ver van Sebalds geboortehuis bij Gasthof zum Engel. Sebald heeft het in het verhaal over ‘de Engelwirt’, dat Ria van Hengel als Duits woord overneemt. Valkengoed maakt er ‘hotel Engelwirt’ van. Misschien moet je er toch geweest zijn om ten diepste doordrongen te zijn van de reikwijdte van intrigerende, aparte woorden.
Noot
1 Ik verwijs in dit verband graag naar een column van Rokus Hofstede waarin een verband wordt gelegd tussen Pierre Michon, Roberto Calasso, de schilder Tiepolo en dit verhaal van Sebald.