Het is erg lang geleden, begin jaren tachtig. We waren jong, we waren verliefd en we lazen elkaar gedichten voor. Omdat onze liefde heimelijk moest zijn, spraken we af in het Vondelpark, waar anders dan in de Rozentuin? – en dachten vast wel ten onrechte dat niemand ons zag... Hij had Engels gestudeerd, en omdat mijn kennis van het Engels slecht was, vertaalde hij Wordsworth, Keats en Emily Dickinson voor me in het Duits. Omdat we daarnaast ook graag iets samen wilden vertalen, werd het al snel Ida Gerhardt, met wie ik jaren eerder via een vriendin had kennisgemaakt. Door haar gedichten te lezen had ik pas oog gekregen voor de schoonheid van het Hollandse landschap, het water en het licht, en begon ik de zacht glooiende heuvels langs de Main en de Rijn, en de bossen van Luxemburg waar ik was opgegroeid minder te missen.
De Rozentuin in het Amsterdamse Vondelpark
Natuurlijk kozen we eerst die gedichten die we het mooist vonden, maar die bleken vaak het lastigst te vertalen.
Aan het water
Liefelijk waart gij in het wilgendal:
uw spreken donker en de zilveren val
van lachen als wij aan het water kwamen.
Hoe kort, hoe kort. O, noem het niet met name –
en de echo telkens van de overwal.
Na lang wikken en wegen werd dat:
Am Wasser
Anmutig warst du in dem Weidental:
Dein Sprechen dunkel, und ein Silberfall
Dein Lachen, als wir hin zum Wasser kamen.
Wie kurz, wie kurz. O nenn es nicht beim Namen –
Und dann von drüben stets ein Widerhall.
Eigenlijk vonden we ‘ein Silberfall/ Dein Lachen’ nog mooier dan ‘de zilveren val/ van lachen’, waarbij niet helemaal duidelijk is wie er nu lacht, maar het moest toch wel die liefelijke ander zijn, wie anders? En dat we op ‘Silberfall’ uiteindelijk het rijmwoord ‘Widerhall’ vonden, voor ‘de echo’, daar waren we trots op, en we vonden bovendien ‘Widerhall’ veel poëtischer dan ‘echo’.
We hadden nog meer lievelingen, vooral een aantal korte, sfeervolle, tedere gedichten, ze zullen wel bij onze eigen stemming hebben gepast.
We legden onze keuze voor aan de redactie van het Duitstalige tijdschrift Castrum Peregrini waarvoor ik destijds werkte. De hoofdredacteur zag er wel wat in, maakte vervolgens zijn eigen keuze en stelde wat veranderingen voor die we deels overnamen. Uiteindelijk verscheen onze kleine bloemlezing met een inleiding van mij in 1983, in nummer 159/160.1 Omdat ik onlangs een brief van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde terugvond waarin ze commentaar geven op de vertaling die ik hun vóór publicatie had toegestuurd, lijkt het me leuk om een gedicht te bekijken dat we uiteindelijk op grond van hun kritiek niet opnamen:
Verjaarswensen
Bronwater, uit de hand
gedronken, licht en schaduw,
en al de hoge grassen
gepluimd, nog groen.
En dat de vrienden komen
met enkel de geschenken
van hun verrukkelijk lachen;
met ’s avonds van hun zwijgen
de dauw.
Daar is het weer, dat lachen! Niet iets wat je onmiddellijk bij Ida Gerhardt zou verwachten, maar juist daarom misschien verhelderend: is dat misschien juist wat ze zoekt in de ander? Iemand die lichtheid brengt in haar leven waaraan ze zo zwaar tilt? Het is kennelijk iets wat bij mensen hoort op wie ze gesteld is: ‘de zilveren val van lachen’ van een ‘liefelijk’ ‘gij’, en ‘enkel de geschenken van hun verrukkelijk lachen’, door haar vrienden meegenomen als verjaardagscadeautje, en ‘’s avonds van hun zwijgen/ de dauw’. Lachen en zwijgen – dat is wat zij met vriendschap associeert, zij die dag in dag uit bezig is met taal, met het woord. Ontspanning, verademing, harmonie, dat is waar ze op hoopt, als ‘de’ vrienden komen. Het zijn verjaarswensen, dit lachen en dit zwijgen, nadat eerder in het gedicht een zomerse plek is opgeroepen, met bronwater dat je met de hand kunt scheppen, met licht en schaduw tussen de hoge, bloeiende grassen die nog groen zijn. En passant wordt met het ‘nog groen’ aangegeven dat het nog vroeg in de zomer is, eind juni misschien?
Ida Gerhardt in 1968
Wij vonden dit erg mooi en maakten er een eerste versie van in het Duits:
Geburtstagswünsche
Quellwasser, aus der Hand
getrunken, Licht und Schatten,
und all die hohen Gräser,
die Rispen, grün noch.
Und dass die Freunde kommen
einzig mit den Geschenken
ihres berückenden Lachens;
am Abend ihres Schweigens
Tau.
Voor ‘getrunken’ kon je misschien ook ‘geschlürft’ zeggen, daar zat meer genot in, en je kon van het bijvoeglijk een zelfstandig naamwoord maken: ‘Quellwasser, aus der Hand/ Geschlürftes’ (het gaat immers om een wens); maar hoe konden we de gepluimde grassen overbrengen, zonder het botanisch klinkende woord Rispen te gebruiken? Misschien was Federgras het juiste woord, daar zit immers een pluimpje in. Er bestaan hoge, middelhoge en lage siergrassen, die vrijwel allemaal in de zomer bloeien met prachtige bloempluimen. Tegenwoordig kun je dit soort dingen makkelijk googelen: ‘Durch ihre feinen Halme und filigranen Blütenrispen vermitteln Gräser eine gewisse Leichtigkeit im Garten und lockern ihn optisch auf.’ We associeerden Grasbüschel, Büschelgras, Rispengras, Gräser mit zarten Rispen, uiteindelijk kozen we toch weer voor ‘Federgras’ en combineerden het met ‘die hohen Halme’ om het meervoud ‘grassen’ erin te houden: ‘Und all die hohen Halme,/ Federgras, noch grün!’ Ineens bedachten we dat je in het Duits het wenskarakter nog wat kon benadrukken door uitroeptekens te plaatsen: ‘Und dass die Freunde kommen!’ Uitroepteken! Maar nu kwam het moeilijkste gedeelte: ‘met enkel de geschenken/ van hun verrukkelijke lachen’... Wat kwam er in de buurt van ‘verrukkelijk’? Entzückend, hinreißend, herrlich, of liever: bezaubernd, zauberhaft, wonnevoll, en verder zoekend: beseligend, beschwingend of berückend – wat kwam er het dichtst bij? En moest je ‘lachen’ met Lachen weergeven, of toch liever met Gelächter? Nadat we het wenskarakter nog wat hadden aangescherpt door het hele gedicht tussen aanhalingstekens te plaatsen, stuurden we het resultaat naar de hoofdredacteur. Die veranderde de laatste regels als volgt:
Und dass die Freunde kommen!
Die schenken – weiter nichts –
unbändiges Gelächter
Und später ihres Schweigens
Abendtau.
Dat was een forse ingreep, vonden we, maar het klonk wel goed, en in die vorm stuurde ik het gedicht met de rest mee. Na een tijdje kreeg ik antwoord van de dichteres, uit de pen van haar partner:
Eefde, 17 februari ’83
Lieve Christiane, Ida is een paar dagen met vakantie (wat zij wel buitengewoon nodig had!), en ik weet niet of zij je wellicht schrijft. Maar het lijkt me goed, ook omdat het schrijven als zodanig haar nogal inspant, dat ik ‘onze’ reactie op je zending voor mijn rekening neem.
Om te beginnen veel dank. [...] De vertalingen van de verzen vind ik buitengewoon mooi! Ik weet hoezeer vertaalde verzen in het algemeen teleurstellen, hoe zij in een vertaling vlakker en conventioneler plegen te worden; maar hier niet!
Ik heb alleen een paar bedenkingen. [...] Op blz. .. stoort mij bij ‘Federgras’ de breuk in het ritme, en ‘unbändiges Gelächter’ is stellig niet bedoeld. Een Engelse vertaling zegt ‘delightful’, dat is veel meer in Ida’s stijl.
Maar overigens: alle bewondering!
[...] Hartelijke groeten, Marie van der Zeyde2
Destijds wisten we ons hier geen raad mee, de gedichten waren al in druk, en we kozen voor de makkelijkste oplossing, namelijk om het gedicht in kwestie weg te laten. Achteraf vind ik het boeiend om te zien hoe je er met een op zich voorstelbare oplossing toch helemaal naast kunt zitten, omdat je een woord hebt gekozen dat niet past bij de wereld en het levensgevoel van de maker van het gedicht. Misschien zouden we het nu, zoveel jaren ervaring rijker, opnieuw moeten proberen?
Noten
1 Ida Gerhardt, ‘Gedichte. Aus dem Holländischen übertragen von Herbert Post’, Castrum Peregrini, 159–160, 1983, p. 37–48.
2 Zie ook: Vriendschap en gedichten, Ida Gerhardt en Angrid Tilanus, briefwisseling 1974–1988 (Utrecht: De Roos, 2015), met daarin onder meer een door mij geschreven verslag van twee ontmoetingen met Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde in de jaren 1976–1977.