Een maand geleden plaatste Isabelle Bambust hier een vertaling van de liedtekst ‘Der Floh’ van de Duitse Barokcomponist en dichter Erasmus Widmann (1572–1634), vergezeld van een korte beschouwing op haar vertaalproces. Omdat koormuziek en poëzievertaling twee van mijn voornaamste interessegebieden zijn, las ik haar artikel met meer dan gewone belangstelling.
Na een heldere uiteenzetting van de vertaalproblemen die de Gentse rechtswetenschapper zoal tegenkwam en de verzuchting dat ze graag met Widmann zelf van gedachten had gewisseld over haar keuzes, sluit Bambust af met een min of meer direct verzoek aan de lezer om commentaar te leveren op haar ‘voorstel tot vertaling’. Toen begon het bij mij te kriebelen en daarom heb ik een aantal van mijn overwegingen bij het lezen ervan op papier gezet.
Bambust heeft zich geen eenvoudige taak gesteld: het maken van een zingbare, berijmde vertaling met behoud van het jambische metrum en gekruist rijm dat de brontekst kenmerkt, vereist bijzonder veel creativiteit. Uitgedrukt in de beeldspraak van Jean Boase-Beier en Michael Holman (1999:9), die opgelegde beperkingen beschouwen als een vruchtbare voedingsbodem voor creativiteit in vertalingen – ‘tight shoes make for new dances’ – heeft Bambust zich een paar zeer strakke schoenen aangemeten.
Ik wil haar graag een tegenvoorstel doen, maar zal om te beginnen pogen haar vertaling eens uit te vlooien, aan de hand van de vijf criteria van Peter Low (2005) voor de analyse van zingbare vertalingen: zingbaarheid, betekenis, natuurlijkheid, ritme en rijm (op volgorde van hun respectieve gewicht, maar idealiter stuk voor stuk in dezelfde mate aanwezig als in de brontekst). Het hoogst haalbare is volgens Low het creëren van een vertaling die de schijn wekt dat de muziek horend bij de brontekst er speciaal voor is geschreven.
Omdat ‘Der Floh’ een strofische compositie is (alle coupletten worden gezongen op dezelfde melodie) is bij het criterium ‘zingbaarheid’ met name de metriek van belang. Bambusts vertaling neemt deze zorgvuldig in acht; de beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen vallen grotendeels binnen het stramien dat ook in de brontekst te vinden is. De enige twee tekstdelen die buiten de boot vallen zijn de slotregel van het refrein, waar een lettergreep ontbreekt (maar dat is eenvoudig op te lossen door bijvoorbeeld de toevoeging van een extra ‘die’ voor ‘willen’), en de vijfde regel van de tweede strofe, waar het ritmisch zwaartepunt valt op de tweede lettergreep in ‘geven’.
Dan de betekenis; ook daar heb ik eigenlijk weinig op aan te merken. Bambust is erin geslaagd met behoud van rijm dicht bij de brontekst te blijven. Toch bevat haar vertaling een paar vreemde beelden. Zo is de vlo in de eerste strofe niet te ‘vertrouwen’; dat past goed binnen het rijm, maar een echt steekhoudende gedachtegang is het niet – vertrouwen schenken aan een insect lijkt me wat vergezocht. In de zesde regel van de derde strofe, waar de vlooien in de brontekst worden achtervolgd, blijken ze bij Bambust ineens over spraakvermogen te beschikken – dat gaat mijn goede wil eerlijk gezegd te boven.
Maar het grootste inhoudelijke knelpunt, zoals Bambust zelf al aangeeft, is de functie van de vlo als dubbelzinnig symbool in de temporele context waarbinnen de brontekst tot stand kwam. Het beeld van het kleine ongedierte dat geen plekje van het lichaam ongemoeid laat had, stelt zij, in de zeventiende eeuw immers een sterke erotische lading – zie bijvoorbeeld ook het dubbelzinnige ‘The Flea’ door de Engelse dichter John Donne uit 1633 (Mansour 2006). Dit verklaart meteen het feit dat in Widmanns tekst alleen vrouwen optreden. Bambust maakt zich hierbij vooral druk over het geslacht; aan ‘de vlo’ valt volgens haar in het Nederlands alleen te refereren met het persoonlijk voornaamwoord ‘zij’, waardoor het beeld in vertaling een lesbisch karakter krijgt. Van Dale geeft echter aan dat het beestje ook als mannelijk aangeduid mag worden, dus dat probleem lijkt me in wezen niet relevant. Belangrijker is volgens mij de vraag of de huidige literaire en culturele context waarin de doeltekst moet functioneren geen compensatie vereist van het verlies aan connotatie zoals hierboven beschreven. Een tikje prikkelender zou de vertaling mijns inziens best mogen zijn, om zo een effect teweeg te brengen dat vergelijkbaar is met dat van Widmanns lied binnen zijn oorspronkelijke context.
Aan Lows volgende criterium, natuurlijkheid, voldoet Bambusts vertaling naar mijn mening eveneens grotendeels. Het gehanteerde register is archaïsch, maar dat past bij het vroegbarokke karakter van de muziek en de brontekst zelf. Ook de apostroffen die ervoor moeten zorgen dat het metrum behouden blijft zijn in lijn met de stijl van de brontekst. Toch is er op een aantal plaatsen sprake van enige rijmdwang. De formulering ‘’t is geen profijt’ in de eerste strofe is op zich niet incorrect, maar doet niet erg idiomatisch aan. Ook in de tweede strofe zijn twee voorbeelden te vinden: ik weet eerlijk gezegd niet goed wat ik me moet voorstellen bij vlooien ‘zonder mate’, maar daarbij moet gezegd dat de brontekst hier net zo cryptisch is. Hetzelfde geldt voor de zin ‘En plagen zij op wegen’; die vertoont geen syntactische samenhang met de rest van de strofe, maar voor zover ik kan zien is dat in de brontekst evenmin het geval.
Over rijm en ritme is het meeste al gezegd: op de strofen valt wat dit betreft weinig aan te merken. In het refrein is wel sprake van enig verlies: waar in de brontekst de meeste woordparen (behalve ‘beißt und sticht’) rijmen, is in de vertaling geen rijm meer te bekennen.
Al met al vind ik dat Bambust zich gewetensvol en verdienstelijk van haar opdracht heeft gekweten. Met andere woorden: haar nieuwe dans (in oude stijl) mag er wezen. De reden dat ik desondanks een tegenvoorstel wil doen heeft te maken met een factor waar Bambust in haar vertaling geen rekening mee heeft gehouden, maar die naar mijn mening in dit geval zwaarder weegt dan al Lows criteria bij elkaar: het doelpubliek. In haar inleiding licht Bambust toe dat de vertaling bedoeld was voor uitvoering bij een kleuterconcert. Dat vind ik een prachtig initiatief. De klassieke muziek verkeert in zwaar weer en iedere poging een nieuwe generatie te enthousiasmeren voor bijna vergeten muzikale pareltjes juich ik van harte toe. Een van de oorzaken van de huidige impopulariteit van het genre is echter het ontoegankelijke karakter van veel stukken. Dat geldt ook voor ‘Der Floh’; de vroegbarokke harmonieën en vaak syncopische ritmiek zijn voor volwassenen al geen lichte kost, laat staan voor kleuters. Een vertaling draagt natuurlijk bij aan een beter begrip en een flinke dosis ondeugendheid vergroot de kansen bij een kleuterpubliek, maar gevat in het door Bambust archaïsche register en zonder compensatie van het oorspronkelijke schunnige karakter schiet haar vertaling wat mij betreft helaas dat doel voorbij. Om terug te grijpen op de analogie van Boase Beier en Holman: Bambust is met haar mooie, strakke barokschoenen op een kinderfeestje beland.
Ik zou ervoor willen pleiten de strekking van de brontekst in plaats daarvan te verwoorden in voor kleuters behapbare bewoordingen en de ondeugende lading te vatten in een beeld dat naar mijn inschatting beter aansluit bij de belevingswereld van het doelpubliek.
Zie hieronder mijn tegenvoorstel:
De vlo
1
Er was er eens een heel klein dier
Dat hield nogal van plagen
Het beet en stak met groot plezier
En liet zich niet verjagen
Het beet de muis, het beet de rat
We maken hier geen grapjes
Het beet de hond, het beet de kat
En zocht naar nog meer hapjes
Refrein:
Een vlo, een vlo, een vlo, een vlo, een vlo, een vlo, een vlo, een vlo
Die krabt en hapt, die krabt en hapt
Die sluipt en kruipt, die sluipt en kruipt
Die plaagt en knaagt, die plaagt en knaagt
Die springt en drinkt, die springt en drinkt
Die kriebelt en wriemelt, die kriebelt en wriemelt
Die krabbelt en sabbelt, die krabbelt en sabbelt
Kom, graai en gris en grijp ze,
Kom, pak ze, vang ze, knijp ze.
2
Zeg, voel jij daar ook in je nek
Zo’n bijtend kriebelbeestje?
Het steekt en hapt en prikt je lek
Het houdt daar echt een feestje
Al krab en sla je links en rechts
Het springt er zo vantussen
En vang je eentje, heb je pech:
Die heeft nog honderd zussen!
[Refrein]
3
Nu zitten er twee op je arm
En zeven op je benen
Drie in je navel, lekker warm
En acht tussen je tenen
O wat een jeuk, o wat een jeuk
Je gaat er haast van gillen
Zeg, wat gebeurt daar, da’s niet leuk:
Ze bijten in je billen!
[Refrein]
Bibliografie
Boase-Beier, Jean & Michael Holman (eds.). 1999. The Practices of Literary Translation. Manchester: St. Jerome.
Low, Peter. 2005. ‘The Pentathlon Approach to Translating Songs’, in: L. Gorlee et al., Song and Significance: Virtues and Vices of Vocal Translation. Amsterdam/ New York: Rodopi, p. 185–212
Mansour, Wisam. 2006. ‘Donne’s The Flea’, The Explicator, vol. 65, nr. 1, p. 7–9.
Eline Jongsma (1991) volgde de bachelor Scandinavische talen en culturen aan de Rijksuniversiteit Groningen en rondde deze cum laude af. Momenteel volgt zij de onderzoeksmaster Literair Vertalen aan de Universiteit Utrecht, waar ze vertaalt uit het Zweeds en Engels. Op dit moment werkt ze onder begeleiding van Bertie van der Meij aan een vertaling van Ninni Holmqvists verhalenbundel Biroller, die volgend jaar zal verschijnen bij uitgeverij Wilde Aardbeien.