Wie vandaag de dag First Encounter Beach in Eastham aan Cape Cod Bay bezoekt, stapt een verborgen verleden in. Je treft er een hele rij huizen aan van gelukkige zielen die zich permanent aan een immer bewegend uitzicht kunnen laven, water dat opkomt en zich terugtrekt, licht dat opkomt en ondergaat, zich in allerlei gradaties van intensiteit toont en tijdens de avond van oranje naar rood naar paars verschiet. Een strand als alle stranden, het ene moment plaats van recreatie – toen ik er half september was, vond er een zandkastelenwedstrijd plaats, na afloop speelde een coverbandje hits uit de jaren zeventig (hoe thuis kun je komen als je in de jaren zeventig bent opgegroeid aan de Noordzeekust) – en het andere moment plaats van contemplatie – nergens zijn gedachten over de loop van de tijd meer op hun plaats dan op de grens van land en zee.
Én plaats van herinnering, al wijst slechts één bord de bezoeker erop dat hier ooit, op 8 december 1620, de eerste ontmoeting plaatsvond tussen de religieus gemotiveerde reizigers van het schip Mayflower en Nauset-indianen, een van de vele stammen in de streek, die op Cape Cod al sinds mensenheugenis hun woon- en jachtgebied hadden. Hoe heftig zij ook was, aan die eerste ontmoeting kwam geen taal te pas.
Een kleine maand eerder waren de Pilgrim Fathers, bootvluchtelingen avant la lettre, na een 65 dagen durende reis vol ontberingen voor anker gegaan bij de punt van Cape Cod, het huidige Provincetown. Echt toegerust voor hun reisdoel, het starten van een kolonie waar ze zonder bemoeienis van een ander gezag dan hun godsbeeld hun Puriteinse aard konden uitleven en zelf de vrijheid konden nemen anderen die te ontzeggen, waren ze niet – onder hen waren meer schriftgeleerden dan landbouwers en handwerkslieden. Al weken hadden ze expedities ondernomen op zoek naar een geschikte plek voor een nederzetting, zonder veel succes. Ze troffen nergens een plek aan met een natuurlijke haven en bovendien was het al bijna winter. Af en toe hadden ze in de dichte bossen bij de stranden een enkele indiaan voorbij zien flitsen, maar meer ook niet.
Voor antropologen bestaat er een soort oersituatie in de eerste ontmoeting tussen vertegenwoordigers van voor elkaar vreemde culturen: de situatie waarin proberenderwijs uitgezocht moet worden welke woorden en termen de ander gebruikt en wat deze voor hen betekenen en waarin correspondenties vastgesteld moeten worden tussen woorden en termen uit elkaars taal zonder dat er ook maar een gemeenschappelijk referentiekader bestaat anders dan de onmiddellijke situatie waarin men zich bevindt. Vertalen is onder zulke omstandigheden net zo noodzakelijk als ongewis – een kwestie van vooral heel veel vertrouwen, in de kracht van de taal en in de welwillendheid van de ander. Het is heel herkenbaar: wijzelf kennen allemaal het existentiële gegeven dat je er in een gesprek met een ander op een heel basaal niveau nooit helemaal zeker van kunt zijn of je het wel over hetzelfde hebt. Slaat de semantische twijfel toe, dan word je bijkans gek, maar in de ontmoeting vindt de zoektocht naar begrip plaats, als de wil tot begrip er is.
In eerste instantie was die wil er bij de indianen en de Pilgrim Fathers niet. Bij de first encounter flitste het vuur, vlogen de kogels van de Britse musketten in het rond en zoefden de pijlen met tientallen tegelijk door de lucht. Beide partijen schrokken zo van elkaar dat ze zich gauw weer terugtrokken, als door een wonder vielen er geen slachtoffers. Maandenlang zochten ze elkaar niet op.
De overheersende emoties bij de pelgrims in die maanden waren angst voor het onbekende en wanhoop om de winterse ontberingen die steeds meer levens kostten. Maar misschien kan wie toch al permanent in vrees voor de toorn Gods leeft die angst er nog wel bij hebben.
Het eerste contact in taal was weliswaar spectaculair, maar geweld kwam er niet aan te pas.
De pelgrims hadden inmiddels een nederzetting gevestigd iets ten noorden van Cape Cod en werkten dagelijks aan de opbouw daarvan. Geregeld zagen ze op de omliggende heuvels indianen naar hen staan kijken, maar toenaderingspogingen werden door geen van beide kanten ondernomen, al begonnen de pelgrims zich wel militair te organiseren. Het geloof in God was groot, maar sommige dingen kon je maar beter zelf in de hand houden.
Toen echter op een goeie dag een enkele indiaan, gekleed in niet meer dan een leren schaamlap, hun terrein betrad was men te verbouwereerd om te reageren. Pas toen de indiaan te dicht in de buurt kwam van waar de vrouwen en kinderen zich ophielden, sprongen twee mannen op het pad om hem de weg te versperren. Enthousiast begroette hij ze en sprak de legendarische woorden ‘Welcome, Englishmen!’ Het contact was gelegd en nog wel in de taal van de nieuwkomers ook.
Zo oer was de situatie dus toch ook weer niet. De indiaan, Samoset, had een beetje Engels opgepikt van vissers die een stuk noordelijker, voor de kust van Maine, hun boten hadden aangelegd, maar hij kende iemand die nog beter Engels sprak, Squanto. De manier waarop Squanto zijn Engels had opgedaan mag als illustratief gelden voor de extreme expansiedrift van de Oude Wereld. Tijdens een eerdere Britse expeditie in Noordwest-Amerika was hij gevangengenomen door een ontdekkingsreiziger, als slaaf verkocht in Spanje, gered door geestelijken en naar Engeland vervoerd, waar hij na een paar jaar, en na een paar mislukte pogingen, kon aansluiten bij een expeditie naar zijn thuisland.
Het lijdt geen twijfel dat Squanto een cruciale rol heeft gespeeld in het lot van de pelgrims en van zijn eigen stamgenoten. Met hem kregen de pelgrims en de indianen volwaardig stem en oor. Voor de pelgrims was dat het verschil tussen ondergang en overleven. Via hem konden ze onderhandelen met Massasoit, het opperhoofd van de Nausets, waardoor de angst voor de omgeving goeddeels werd weggenomen. Hij bracht hen de lokale landbouwmethodes bij en sprak in hun naam bij het aanknopen van handelsbetrekkingen met naburige stammen, waardoor de pelgrims in hun eigen onderhoud konden voorzien. Deze positieve kant van de ontmoeting en de rol van de tolk resulteerde uiteindelijk in de mythe van Thanksgiving, het Amerikaanse ritueel van wederzijdse dankzegging voor vreedzaam samenleven.
Maar er zat ook een donkere kant aan Squanto en zijn rol, die uiteindelijk destructief bleek te zijn voor zijn eigen volk en erfgoed. De macht die hij door zijn vertrouwenspositie had verkregen – hij was de enige die volledig overzicht had over de verhoudingen – maakte hem corrupt; hij speelde dubbel spel. Zijn goede relatie met de pelgrims wekte ook wantrouwen bij zijn eigen volk. De Nausets zaten niet echt te wachten op indringers in hun leefwereld, maar Squanto probeerde het stamhoofd over te halen om met de pelgrims samen te werken. Hij stelde het voor alsof de pelgrims de pest (zogenaamd verstopt in tonnen op hun schip) als wapen konden inzetten; door vrienden met hen te worden zou hun stam daarvan gevrijwaard blijven, maar het wapen zou wel tegen andere stammen ingezet kunnen worden, waardoor de macht en de invloed van de Nausets groter kon worden. Bij de pelgrims ondertussen probeerde hij het stamhoofd zwart te maken, in de hoop dat zij hem uit de weg zouden ruimen waarna Squanto zelf stamhoofd kon worden. Dat lukte uiteindelijk niet omdat zijn dubbelspel uitkwam, waarna het wantrouwen tussen de partijen alleen maar toenam en het vreedzaam samenleven steeds moelijker werd. De expansiedrift van de pelgrims (in hun ogen de noodzaak tot expansie, hun groep groeide en groeide maar) kon niet anders dan tot een gewapend conflict leiden. Daarbij speelde ook nog een andere vertaalkwestie een rol.
Het wantrouwen jegens Squanto werd vooral gevoed door zijn ethisch dubieuze gedrag, maar er ontstond ook wantrouwen omdat de culturele perspectieven van beide partijen niet goed met elkaar in overeenstemming te brengen waren. Naarmate het Europese economische systeem dat berustte op bezit en geld steeds meer in zwang raakte in de Amerikaanse koloniën, kwamen er ook steeds meer landtransacties tussen indianen en kolonisten tot stand. Binnen het wereldbeeld van de indianen was ‘bezit’ in de zin van de Oude Wereld (bezit als individueel eigendom) echter een problematisch begrip. De indianen dachten niet in termen van individueel bezit, zeker niet als het om land ging. Het land, de natuur was een soort collectief eigendom en stammen hadden dat land in gebruik – een semantische beperking die veel beter paste bij een zwervend bestaan dat werd gestuurd door de seizoenen. Het verschil in cultureel bepaalde interpretatie (bezit van land als het exclusieve recht op gebruik en bezit van land als gedeeld gebruik) zorgde voor veel wederzijdse irritatie en uiteindelijk ook voor conflict. Het bepalen van de geldigheid van de interpretatie werd steeds vaker een kwestie van geweld. Ruim vijftig jaar na de komst van de Pilgrim Fathers, intussen waren velen hen gevolgd en was het landschap vergeven van de Britse nederzettingen, barstte de bom. De enige manier voor de indianen om ruimte voor zichzelf te winnen, terug te winnen, was de kolonisten terug te dringen. Twee jaren hebben de gevechten aangehouden, maar hun land wonnen ze er niet mee terug. Daarna is de positie van de indianen niet meer echt veranderd, hetzelfde geldt voor de rol van de tolk.
Voor dit stuk is gebruikgemaakt van Nathaniel Philbrick, Mayflower. A Story of Courage, Community, and War. London: Penguin Books, 2006.
Foto’s: Akkie Joosse