Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Het verleden van de actualiteit

Harm-Jan van Dam

Elke dag opnieuw denk ik het wanneer ik op de tv de vluchtelingen zie, of ze nu in kampen ‘in de regio’ zijn, op drift door Europa, of zelfs juichend een beloofd land bereiken: ‘niemand zou toch een vluchteling willen zijn’. In een oud boek vond ik dat idee bevestigd:

Hoop is het voedsel van vluchtelingen. Dat zeg je van mensen die uit hun vroegere situatie zijn verdreven en alles in het werk stellen om die terug te winnen. De uitdrukking is gebaseerd op de menselijke natuur en daarom zien we dat er geen vluchteling bestaat of hij wenst en hoopt dat hij ooit, na verloop van tijd, naar zijn vaderland kan terugkeren.

Hoop is het voedsel van de vluchteling,
Zijn blik is vol verlangen, maar aarzelend zijn stap

Dit werd precies vijfhonderd jaar geleden geschreven door een auteur die elders in hetzelfde boek ongezouten zijn mening geeft over de oorzaak van vluchtelingenstromen: ‘Oorlog is heerlijk – voor wie het nooit heeft meegemaakt. Niets is namelijk goddelozer, rampzaliger, of funester; niets hardnekkiger, walgelijker of in elk opzicht onwaardiger voor de mens. Dorpen gaan in vlammen op, vee wordt meegedreven, meisjes verkracht. En nog het ergst van alles: deze gruwelijke plaag blijft niet binnen zijn oorspronkelijke grenzen: vanuit het kleine hoekje waar hij is ontstaan, verspreidt hij zich. Wie tot oorlog oproept is een onmens.’

Krachtige en actuele teksten! Ze vloeiden in 1515 uit de pen van een van Nederlands meester-vertalers, Erasmus. Veel mensen die bij de naam Erasmus niet alleen aan een brug of universiteit denken maar aan een geleerde, zien hem toch vooral als filosoof of theoloog, maar vertaler was hij wel degelijk ook: van twee antieke tragedies van Euripides, van prozageschriftjes, van veel werk uit het vroege christendom en bovenal van het Nieuwe Testament, dat hij voor het eerst na meer dan duizend jaar hervertaalde – dat vijfhonderdjarig jubileum gaan we in 2016 vieren. Allemaal antiek Grieks werk, dat Erasmus vertaalde voor een internationaal publiek, dus in het Latijn. Zijn reputatie als geleerde berustte voor een belangrijk deel juist op zijn ongeëvenaarde kennis van het Grieks en die als vertaler ook op zijn soepele, natuurlijke Latijn. Het boek van 1515 is een volledig herziene versie van de Spreekwoorden (Adagia), een verzameling van duizenden gezegdes, uitdrukkingen en spreekwoorden, de meeste afkomstig uit klassieke Griekse werken. Erasmus vertaalt ze, legt ze uit, schrijft er columns over, maakt er essays van en verwerkt ze soms in een heel persoonlijk verhaal. Nieuw in deze tweede editie van de Spreekwoorden was onder meer zijn lange, felle, pacifistische pleidooi tegen oorlog, dat al snel als apart boekje verscheen en vaak herdrukt werd.

Juist dit soort oude en tegelijk heel actuele teksten laten je als vertaler telkens weer nadenken, aarzelen, twijfelen over je aanpak. Erasmus was een modern mens, fris van geest, vaak origineel, een fantastisch communicatiestrateeg die ons tegenwoordig waarschijnlijk de oren van het hoofd zou twitteren terwijl hij met de andere hand een filmpje op YouTube zette. Zeker als het gaat om een thema dat nog steeds relevant is, voel ik het als verraad om de schrijver zijn actualiteit af te pakken. Ik word dan ook boos op mensen die vinden dat oude literatuur, vanaf de oudheid tot en met de achttiende eeuw, weergegeven moet worden in woorden van zo’n vijfenzeventig jaar voor hun tijd – die afstand beweegt mee met de tijd. Dus ‘geldwisselaar’, geen ‘bankier’, ‘zingenot’, geen ‘seks’ en veel echters en immersen. Ik wil het publiek laten zien dat oude boeken vaak spannende boeken zijn. De fraaie vertaling van Erasmus’ Adagia door Jeanine De Landtsheer, die ik hier citeerde, voldoet zeker aan dat criterium, vind ik. Die heb ik in het eerste citaat wel een beetje aangescherpt, en bijvoorbeeld ‘vluchteling’ vertaald, waar zij ‘balling’ zette; het Latijnse woord exul wordt inderdaad meestal zo weergegeven, iemand die officieel verbannen is, maar het Griekse fugas dat Erasmus vertaalde met exul, slaat wél op iemand die uit zichzelf is gevlucht.

Erasmus Holbein2

Erasmus door Hans Holbein, 1523

Een vertaler die oude teksten toegankelijker wil maken stuit ook op obstakels. Die liggen niet zozeer in de woordkeus of de realia, de andere wereld van honderden of zelfs duizenden jaren geleden – daarin verschillen ze niet principieel  van moderne boeken uit vreemde landen en culturen. Maar wel in twee essentiële, intussen verdwenen kenmerken van het leven vroeger (en dus ook van het lezen vroeger): geduld en respect of, negatief uitgedrukt: traagheid en gezagsgetrouwheid. Geduld, want in een tijd waarin lezen een van de belangrijkste vormen van amusement was, is ‘breedsprakig’ een positieve kwalificatie. Erasmus’ bijtende essay over de charme van de oorlog begint een paar keer opnieuw terwijl de lezer wil roepen ‘stop maar, ik ben al bekeerd’, en zijpaden vertragen het betoog. Het tweede citaat hierboven is dan ook maar een heel heel klein onderdeeltje eruit. Bovendien bestaat het uit zinnen die ik, weliswaar met overleg en in de originele volgorde, uit de tekst heb geplukt. Een vertalersdoodzonde, bedoeld om een publiek dat gewend is aan zappen te boeien.

En respect voor autoriteiten: lezers vijfhonderd jaar geleden waardeerden een betoog des te meer naarmate de schrijver vaker verwees naar gezaghebbende personen uit het verleden, vooral uit de klassieke oudheid: dat liet zien hoe geleerd de auteur was, en met elke naam opende hij een nieuw venster op een oudere wereld. Dat iets oud en beproefd was, bewees de juistheid ervan; ‘nieuw’ was meestal synoniem met ‘verkeerd’. Voor lezers van vroeger versterkten eigennamen, van autoriteiten, maar ook exotische of mythologische namen, de tekst, en dan niet als versiering van de eigenlijke boodschap, maar juist als structureel element van die boodschap. Terwijl lezers tegenwoordig onbekende eigennamen juist als enorme struikelblokken ervaren. De vertaler die ze niet weglaat, moet ook nog eens uitleg geven in voetnoten of lijstjes. Mijn eerste citaat, over de vluchtelingen, telt in het origineel 115 woorden. Daarin haalt Erasmus twee voorbeelden aan en citeert hij drie antieke auteurs; in de 79 woorden van de vertaling heb ik die namen allemaal weggelaten. Het enige overgebleven autoriteitsargument is het mooie citaat uit een Griekse tragedie aan het eind.

Wat nu te denken van mijn twee bekorte, selectieve, in woordkeus wat scherper gemaakte vertalingen? Een vervalsing? Jazeker: de denkwereld van de auteur en zijn publiek zijn volledig vernietigd. Verantwoorde weergaves? Welzeker: een harde kern van Erasmus’ ideeën is intact gebleven en de actualiteit ervan aan een publiek van nu getoond. Allebei, zou ik zeggen, en de vertaler maakt in elke context een andere keuze. Want de vertaler mag alles, op voorwaarde dat hij zelf goed weet wat hij doet en waarom hij het doet.