Over valse vrienden hadden we het. En over hoe normaal ze zijn en uitnodigen tot intimiteit, omgang, vereniging. Over het algemeen – en op het vertalen betrokken – dreigt binnen verwante taalgroepen, zoals de Romaanse en Germaanse, het grootste gevaar. Het Nederlands en het Duits gelden als verwante talen, maar dat maakt het vertalen van poëzie er juist moeilijker op (in tegenstelling tot wat John Felstiner ooit beweerde, dat een Nederlandse Celanvertaler het nu eenmaal een stuk makkelijker had dan een Amerikaan – juist niet dus). De mooiste falsche Freunde zijn intrigerend, voorop het woord ‘wissen’, dat in het Duits kennis oplevert die in het Nederlands gewoon van tafel geveegd wordt. Ja, de verhoudingen kunnen zeer scheef liggen.
Iemand die dat goed weet is de Nederlandse dichter K. Michel die al in het openingsgedicht van de bundel Kleur de schaduwen (uit 2004) tegen het Duits aanschurkt met de regel
wieso
belt de hond
naar de mond.
In het gedicht ‘Scheel protocol’ vertaalt hij scheve verhoudingen naar het lichaam en naar een blik waar talen door elkaar lopen – de vertaler kijkt scheel:
geen eieren maar ballen
blaffende honden bellen
en het meer ligt in zee.
En ten slotte is Michel de theorie beu en blaast hij uit:
Al dat gepuzzel man, alsof niemand weet
dat het allemaal draait om vertalen
het halen van adem, het eten van brood.
Nu komen we verder en herhalen het begin: vertalen ligt aan de basis van alle bestaan, het is een primaire levensbehoefte, we moeten goed weten wat we doen nu alle taal – in welke taal dan ook – zich almaar meer en almaar steviger aan ons opdringt.
Ik kom aan de raakpunten, de aanrakingen, het contact dat toch bij poëzie het meest precair is, het nauwst luistert. Poëzie is uit op woordelijkheid en zoekt de nuance, de plek waar de taal zich het lichamelijkst gedraagt en zich het lichamelijkst voelen laat. Het is geen probleem het valsvriendelijke terug te vinden in het werk van twee Duitse dichters die dit jaar te gast waren op Poetry International; als hun vertaler kon ik het valsvriendelijke in hun poëzie zelf navoelen.
Durs Grünbein presenteerde er een gedicht dat ‘Vom Erlernen alter Vokabeln’ heet, ‘On learning old vocabulary’, ‘Over het leren van oud idioom’. Daarin beweert hij dat ‘de woorden niet slapen in de woordenboeken’, maar ‘een blokje omlopen, doelloos, spelen’ etc. Hij wijst op ‘deze en gene betekenis’ van woorden als ‘devotie’, ‘delirium’ en ‘democratie’. Het is te lezen als een gedicht over taal maar tegelijk over oorlog en de verwoestende kracht van dynamiet. ‘Dicteer rustig verder, dichters,’ zegt hij, ‘de woorden slapen niet.’
Grünbein wijst op de dynamiek van woorden en buit die dynamiek met genoegen uit. Soms leidt dat naar vertaalproblemen – een ander gedicht heet ‘Vakanzen’ en het gaat zowel over vakanties als over vacatures. In het Duitse woord komen de betekenissen samen, in het Nederlands gaan ze met enige schrik uit elkaar. En als hij het over ‘Libellen in Liberia’ heeft, kan het door de alliteratie geen toeval zijn dat hij juist deze insecten in dit land aantreft – de woorden raken elkaar in de eerste klanken en gaan vervolgens een eigen weg.
Gek ook dat hij een gedicht presenteerde dat ‘Eiland zonder sirenen’ heet, terwijl mijn andere dichter, Barbara Köhler, wel zeker ‘Sirenen’ wil observeren. Haar problematiek is apart, zeker in de twee gedichten die als een blok staan en gebaseerd zijn op respectievelijk 41 en 30 aanslagen op het toetsenbord. Houd je je aan dat procedé, dan worden de aanrakingen tussen de naar correspondentie en ontmoeting zoekende woorden gedicteerd door hun lengte.
‘Sirenen’ is een van die twee blokgedichten en het gaat over op elkaar lijken, vergelijken, het niet herkennen van ‘het andere het verdingde teken als zichzelf’. Dat klinkt theoretisch maar intussen staat Odysseus toch maar vastgebonden aan de mast van zijn schip en hoort hij de verleidsters roepen:
het getsjilp van vrouw & vogels
ziet-ie zich gezien gezongen &
gespiegeld onduidelijks dubbel
in de halve vogelblik in ander
mans oog de andere dezelfde in
differentie interferentie hoor
met het blote oor bij t gezang
klank echo & doordringen o wie
wil uit elkaar houden wat.
Ik breek de tekst hier moedwillig af om beter uit te laten komen dat Barbara Köhler het over vertalen heeft, over de zuigkracht van de taal, de genietingen en afgronden die opdoemen als lichamen zich tot elkaar aangetrokken voelen. Odysseus en de Sirenen zijn falsche Freunde, zeker nu ze enkel bestaan in het verhaal en zijn afzonderlijke woorden.
Ik mailde K. Michel omdat ik om zijn vertaalgedicht verlegen zat. Gelukkig was zijn helpdesk bezet die morgen, zoals hij schreef. En ineens kwam er een extra mail waarvan ik hem meldde dat ik hem zou beschouwen als een nieuw gedicht dat ik zou citeren met naamsvermelding. K. Michel schreef op 7 mei jl. om 10:18:
schiet me nu te binnen ton dat in een aflevering van de televisieserie 'er'
die in een ziekenhuis speelt
de plot van een dramaatje draaide om een patient
van spaanse afkomst
die het voorschrift op zijn pillendoos verkeerd gelezen had
er stond ‘once a day’
en dat had hij (of zijn vrouw daar ben ik even van af) gelezen als ‘elf keer per dag’
ja inderdaad een hele valse vriend
groet michel
Hier wordt niet vermeld om wat voor pillen het ging, maar laten we dit gedicht beschouwen als een embleem dat onverbiddelijk wijst op de gevaren van valse vrienden. Als je geluk hebt pompt het ziekenhuis je maag leeg, als je pech hebt beland je in het graf. Emblemata wezen in het verleden gelukkig op aan te houden maatschappelijke normen en waarden: dat doen valse vrienden ook. Bij het vertalen van poëzie zijn ze het symbool van het schuren tussen woorden, betekenissen, lichamelijkheden. We moeten ze omarmen dus, want ze houden ons scherp.