Afgelopen september debatteerden vertalers over de Zuid-Afrikaanse roman, en ik was erbij. Maar eerst een bekentenis: afhankelijk voor welke gelegenheid of welk podium het is, stel ik me anders voor. Onlangs nog voor een literair tijdschrift, waar ik het volgende biotje indiende: ‘Ton Naaijkens is vertaler en schrijft over vertalen en literatuur, zowel beroepsmatig als voor zijn plezier.’ Ik voldoe met zo’n kameleontisch profiel in het geheel niet aan wat mijn eerbiedwaardige wetenschappelijke werkgever van mij verlangt, maar ik voel me er wel bij – ik voel me wel bij de waarheid. Voordat u zich zorgen maakt: ik kan overigens gewoon in de spiegel kijken. Wat voor anderen twee gezichten kunnen lijken valt bij mij onproblematisch samen in één ‘smoel’, een (in Nederland) pejoratief woord waarin echter volgens communicatiedeskundigen uiterlijk en identiteit positief samenvloeien.
Vertalers zijn volgens de standaardboekjes sowieso al personen met een januskop omdat ze met elk boek dat ze produceren meteen iemand anders presenteren. Iedere keer weer. Er zijn mogelijkheden om dat schimmenspel te ondergraven: ik had de eer nieuwe gedichten van Marlene van Niekerk te mogen lezen voor het literaire tijdschrift (Terras). Als vertaler in het Nederlands van die gedichten worden opgevoerd: ‘Riet de Jong-Goossens en Marlene van Niekerk’ – vertaler en auteur in de vertaalecht verenigd. Ikzelf vertaalde teksten van Ulf Stolterfoht, die deze vooraanstaande Berlijnse dichter wilde publiceren als ‘Ulf Stolterfoht featuring DJane Russell’ en die hij nota bene opdroeg aan mij; ik kon als vertaler ervan niet anders dan de vertaling opdragen aan de auteur, aan Ulf Stolterfoht featuring DJane Russell, wat al met al een curieuze publicatie opleverde, alsof de schrijver zijn eigen tekst aan zichzelf aanbood. Ik ging niet zover mijzelf als auteur van de vertaalde gedichten op te voeren, al zou juist deze auteur dat best gewaardeerd hebben.
Het auteurschap is een issue voor vertalers (een zin die je in diverse stijlen zou kunnen opschrijven, ook academisch of theoretisch dus) – ik voel zelf erg voor een zelfbewust ego in dezen, want dat komt het meest ten goede aan belangrijke eigenschappen als vakmanschap, creativiteit en het vermogen goed te schrijven. De vertalersethiek pleit al eeuwen voor bescheidenheid en dienstbaarheid, maar zoals echte ondubbelzinnige auteurs weten heeft een tekst – een roman, een Afrikaanse roman – juist baat bij eigenzinnigheid en diep doorvoelde (co-) productiviteit. Een vertaler stort zich op een boek, is de meest intense lezer ervan, soms zelfs intenser dan de auteur, en voelt alle feilen, alle vondsten, alle wezenlijkheden van het te vertellen verhaal tot in de puntjes van zijn typende vingers. Is het gek dat hij of zij zich vereenzelvigt met de schrijver – voor even, tijdens het vertalen, of voor eeuwig? Maar hij staat niet pontificaal voor op het boek maar vaak in een uithoekje, in het colofon, daar waar de waarheden van de productie en de rechten op een rijtje staan.
In een eerdere Vrijdag Vertaaldagcolumn verkondigde ik dat de schilder Picasso een vertaler was. Dat was bedoeld als eerbetoon, niet als sneer of beschuldiging. Picasso vertaalde op een ‘getrouwe manier’, zoals de toelichting in het museum luidt, ‘met respect’ en als intensieve ‘studie van kleur, ritme en beweging’. Het zijn formuleringen die ik elke vertaler zou willen toewensen als zijn vertaling besproken wordt – dat hij getrouw was, het origineel diep gerespecteerd heeft, zich weloverwogen ingezet heeft voor klankkleur, een fraai ritme van de zinnen, overtuigende bewegingen in verhaal en plot. Picasso krijgt niet eens het voordeel van de twijfel. Hij heeft zich behoorlijk bewezen als schilder, dus al wat hij doet krijgt de zegen. Toch zou iets van zijn kameleontisme en januskoppigheid niet misstaan in de toverdrank die vertalers drinken als ze aan de slag gaan.
Ja, die toverdrank. Moet daar ook vertaalwetenschap aan worden toegevoegd? Natuurlijk, alle kennis is welkom, elke snipper informatie komt van pas. Maar het is toch vooral het beséf van wat je doet en schrijft dat telt. Van wat je niet doet en niet schrijft ook. Vertaalwetenschappelijk of vertaalkundig besef zit wat mij betreft overvloedig in deze drank: een plakje van de appels van Sneeuwwitje en Doornroosje waardoor we wakker kunnen worden gekust door de prinsen van de Literatuur; een iets groter plakje van de appel van Adam en Eva waardoor we allemaal onze onschuld verloren hebben en heel goed weten wat we allemaal aan het bekokstoven zijn; en het grootste ingrediënt, een flinke scheut inspiratie van vertaalhistorische meesters als Borges en Berman, Nabokov en Ingold, Benjamin en Brassinga. Maar de toverdrank is niet zodanig gebrouwen dat er automatisch fraaie vertalingen uitrollen. Aan vertaalwetenschap sec heeft de vertaler niets.
Een grove historische schets: in de jaren zeventig werd in Nederland beweerd dat de vertaalwetenschap de taak heeft criteria voor het vertalen vast te stellen. Dat is niet de taak van de wetenschap, die zich vervolgens stortte op het beschrijven van het verschijnsel en zijn normen. Toen kwam de context waarin die normen heersten en vibreerden, de historische en lokale contexten – doelculturen – die zo bepalend zijn voor wat er met vertalen gebeurt (Afrikaanse romans worden hier vertaald naar Nederlandse maatstaven en met de Nederlandse blik die we hebben op het Afrikaans en de cultuur die daarbij hoort). Vervolgens is er een debat ontstaan rond de vraag of het mogelijk is om te beschrijven vanuit een vogelperspectief, vanuit een metastandpunt, zonder commitment, zonder betrokken te zijn bij wat je beschrijft – in onze termen van vandaag, of het mogelijk is met een uitgestreken en volkomen eenduidig gezicht absolute uitspraken te doen over wat vertalen is en inhoudt. Niet dus. Mijn idee is dat elke vertaalwetenschapper een definitie van vertalen hanteert in al wat hij schrijft. Net zo goed als elke vertaler een vertaalwetenschappelijke mening verkondigt in al wat hij vertaalt. Dat maakt het voor mij interessant om – als vertaalwetenschapper, zo verdien ik de grootste hap van mijn brood – in te zoomen op wat er in de teksten zelf gebeurt, waar je de vertaler ziet zitten in de woorden van de auteur, waar een soort twee-eenheid ontstaat van vertaling en commentaar en je een glimp opvangt van het dubbele gezicht dat je aankijkt vanaf de bladzijden van in het Nederlands vertaalde Afrikaanse romans. Die gaan in verschillende hoedanigheden de wereld in en ze hebben een meerwaarde meegekregen van onze vertalers, die ik, hen kennende, alleen maar bewonder vanwege hun sensitiviteit, expertise en toverachtig vermogen om romans tot nieuw leven te wekken. Door de gezichten van geweldige Afrikaanse schrijvers schemeren de gezichten van hun vertalers heen en dat is in het geheel geen reden om verontrust te zijn.
Dit is een bewerking van een voordracht gehouden tijdens het Vertalersdebat in de Week van de Afrikaanse roman op 23 september 2014 te Amsterdam.