‘En, schrijf jij zelf ook?’ Als kind van twee schrijvende ouders krijg ik deze vraag maar al te vaak. Alsof talenten logischerwijs zouden voortvloeien uit die van je vader en moeder. Een aardige, geïnteresseerde vraag natuurlijk. En als ik rechten of geneeskunde had gestudeerd, had ik schouderophalend geantwoord: ‘Nee hoor, ik ben iets heel anders gaan doen.’ Maar mijn hart ligt óók bij de taal, de literatuur en het schrijven. Tegelijkertijd maakt die vraag me altijd een beetje ongemakkelijk. Schrijven ervaar ik vaak bijna als iets gênants, al heeft niemand me daar ooit aanleiding toe gegeven.
Ik vraag me af of Marisa Madieri daar ook last van had toen ze in 1987 debuteerde met Verde acqua (‘Watergroen’). Haar man, Claudio Magris, was toen al een bekend schrijver en cultuurfilosoof. Een jaar eerder was zijn meesterwerk Danubio (Donau in de Nederlandse vertaling)verschenen, waarmee hij internationaal doorbrak. Madieri zelf begon relatief laat te publiceren, op haar 40ste, toen ze net had ontdekt dat ze kanker had – de ziekte waaraan ze vijftien jaar later zou overlijden. Was dat vonnis misschien de aanleiding om de pen op te pakken en uit de schaduw van haar man te treden? Of was het gewoon een toevallige samenloop van omstandigheden die ik nu naar eigen believen interpreteer? Ik weet het niet. Hoe dan ook spreekt er iets acuuts uit haar boek, een drang om de dingen te ordenen, vast te leggen.
Marisa Madieri
In haar dagboekaantekeningen beschrijft Madieri hoe ze na haar gelukkige eerste jaren in Fiume (het huidige Rijeka in Kroatië) als elfjarig meisje met haar familie naar Triëst moest vluchten. Haar geliefde geboortestreek lag namelijk plotseling in het buitenland: in 1945 waren Fiume, Istrië en delen van Dalmatië overgegaan van Italië naar Joegoslavië. Alle Italiaanse inwoners moesten de Joegoslavische nationaliteit aannemen, of anders het land verlaten. De meerderheid – zo’n 250.000 Italianen – koos voor het laatste. De gebeurtenis staat te boek als de esodo istriano, de ‘Istrische exodus’.
Net als veel andere Italianen uit Fiume kwam Madieri’s familie terecht in het ‘Silos’, een voormalig graanpakhuis uit de Habsburgse tijd. De vluchtelingen leefden daar onder erbarmelijke omstandigheden, met hele gezinnen in donkere, muffe kamertjes van vier bij vier. Gelukkig kon Marisa terecht bij een oom in Venetië, waar ze ook naar school ging. Haar gevoelens van ontheemding en verlatenheid werden er niet minder om.
Ondanks alle ellende die de exodus had gebracht, koesterde Madieri – in tegenstelling tot veel van haar landgenoten – geen enkele wrok tegen het Slavische volk. In zijn essay ‘Aan de andere kant’ (1993) over grenzen en grenservaringen schrijft haar man Claudio Magris (in de vertaling van Anton Haakman): ‘De grens is tweeledig, tweeslachtig: soms is het een brug waarop men de ander kan ontmoeten, soms een barrière om hem af te weren. Vaak ontstaat hij uit de dwangmatige behoefte om iemand of iets aan de andere kant te plaatsen; de literatuur is ook een zoektocht naar de onttovering van deze mythe van de andere kant, een poging om te begrijpen dat iedereen nu eens hier dan weer daar staat – dat iedereen […] de Ander is.’
De grens die voortaan tussen Madieri en haar geliefde Fiume liep, werd voor haar nooit een ‘barrière’, maar bleef altijd een ‘brug’ naar de ander. Zelfs toen die ander lange tijd achter het IJzeren Gordijn verdween. Tekenend is dat ze op latere leeftijd weer Kroatisch ging leren, om de vergeten taal terug te halen die ze vroeger op school met haar vriendjes sprak. Verde acqua is Madieri’s poging om de ontstane grens tussen Italianen en Slaven, tussen Triëst en Fiume te overschrijden. Een poging om de ‘mythe van de andere kant’ te ontkrachten door de literatuur. In zekere zin is haar dat ook gelukt: Verde acqua werd in meer dan tien talen vertaald – waaronder verschillende Slavische talen – en geldt als een van de belangrijkste literaire werken over de esodo istriano. Spijtig genoeg verscheen het boek nooit in Nederlandse vertaling. (Dit is de eerste keer dat fragmenten uit haar werk in het Nederlands verschijnen.)
Hoe bepalend het vertrek uit Fiume ook was voor Madieri, het belangrijkste thema van Verde acqua is een heel ander soort grensoverschrijding. De passages met herinneringen aan haar jeugd zijn vervlochten met notities uit het heden, reflecties en overpeinzingen. Madieri slaat een brug tussen heden en verleden, en laat die twee in elkaar overvloeien. ‘Wij zijn gestolde tijd,’ zei ze ooit in een interview: wij zijn niet alleen wie we op dit moment zijn, maar dragen – uiterlijk én innerlijk – ook sporen van ons verleden bij ons. In Verde acqua gaat Madieri op zoek naar die sporen, naar wie ze zelf is geweest.
Op sommige dagen wil dat niet erg lukken, en lijkt het verleden ongrijpbaar. De brug wordt een ondoordringbare muur. Op andere gaan heden en verleden bijna letterlijk in elkaar op. Als Madieri eindelijk weer terugkomt in Fiume, ziet ze zichzelf als het ware weerspiegeld in haar geboortestad: ‘Ik ben nog steeds die wind langs de kades, dat spel van licht en schaduw in de straten, die lichte rottingsgeur van de zee en die grijze gebouwen.’ Madieri overschrijdt niet alleen de ruimtelijke grens tussen zichzelf en haar geboortegrond, maar probeert ook de barrière tussen haar huidige en vroegere ik af te breken. Ze probeert, lijkt het haast, grip te krijgen op het verstrijken van de tijd.
Zoals gezegd, kende Claudio Magris de literatuur een bijzondere rol toe bij het overschrijden van grenzen – zichtbare tussen landen, maar ook onzichtbare, tussen bevolkingsgroepen, generaties of individuen. Literatuur kan nieuwe perspectieven bieden, bruggen slaan. Literatuur kan laten zien dat iedereen ‘nu eens hier en dan weer daar staat – dat iedereen de Ander is’.
De literatuur die dat per definitie doet, is literatuur in vertaling. Iedere vertaling is in meerdere opzichten een grensoverschrijding. Een vertaler zet niet alleen de ene taal om in de andere – met alle complicaties van dien – maar ‘vertaalt’ ook een cultuur, een ruimte, en soms een tijd die anders wellicht buiten het blikveld van de lezer zouden liggen. De vertaler is een grenswacht die bepaalt op welke manier de tekst de lezers bereikt. Hij kan hem naar zijn publiek toe halen, en vreemde elementen eruit filteren. Of zijn lezers die vreemdheid juist bewust laten ervaren, door ‘exotische’ elementen mee te nemen over de grens, de vertaling in.
In de praktijk is het altijd een kwestie van schipperen, de balans zoeken. De eigenheid van een werk mag niet verloren gaan, maar tegelijkertijd moet de vertaling ook in de nieuwe taal als literaire tekst geloofwaardig zijn. Als dat niet zo is – als de vertaling geforceerde zinnen, krukkige constructies of onbegrijpelijke beelden oplevert (waar die er in het origineel niet staan) – blijft de grens een barrière, en zijn er van de andere kant alleen wat vage contouren te onderscheiden.
Ik moet toegeven dat ik bij eerste lezing van Verde acqua zelf ook het gevoel had dat ik voor een dikke muur stond. Vooral Madieri’s reflecties op het leven, de herinnering en het verstrijken van de tijd kon ik aanvankelijk maar moeilijk doorgronden. Mijn eerste pogingen om die passages te vertalen leverden dan ook niet veel op. In het Nederlands klonken Madieri’s woorden leeg en onbegrijpelijk. Ik voelde een lichte paniek. Wat stáát er nou eigenlijk? Gelukkig kon ik de onschatbare hulp inroepen van vertaalster Pietha de Voogd. We deden een stapje terug, herlazen de tekst, zochten naar interpretaties, associaties, lazen de tekst nog maar eens. Er kwamen nieuwe oplossingen, gemaakt van andere, Nederlandse bouwstenen, die toch recht deden aan de oorspronkelijke tekst. En stukje bij beetje begon de muur af te brokkelen, en maakte plaats voor een solide, Nederlandse brug over de grens.
Vertalen is misschien wel de meest grensoverschrijdende manier van schrijven die er is. Tegelijkertijd is er geen schrijver zo beperkt als de vertaler. Hoe je het ook wendt of keert, de vertaler dient de brontekst. Hij is gebonden aan de inhoud, het taalgebruik en de stijl die zijn auteur voorschrijft. Maar om een goede literaire vertaling te maken moet je ook vrijheid nemen, durven af te wijken, de grenzen opzoeken. Je laveert tussen creativiteit en volgzaamheid, vrijheid en beperking, schrijven en herschrijven. En het is juist die spanning, die paradox, die het vertalen zo geweldig maakt. Een tekst tot in detail doorgronden, steen voor steen afbreken, en dan in je eigen taal, met je eigen woorden weer in elkaar zetten: dat is voor mij het ultieme vertalersgeluk.
De oplossing voor mijn schrijfgêne ligt blijkbaar in het vertalen. Als ik de tekst van een ander herschrijf, voel ik me – hoe paradoxaal ook – veel minder beperkt dan wanneer ik zelf probeer te scheppen. Binnen de veilige grenzen van andermans werk gedij ik het best.
Misschien verandert dat nog, en krijgt het schrijven een plaats, naast het vertalen. Misschien gebeurt dat niet. Hoe dan ook, de volgende keer dat iemand me de vraag stelt (‘En, schrijf jij zelf ook?’), zal ik volmondig antwoorden: ‘Ja, ik vertáál.’
Emilia Menkveld (1990) studeerde klassieke talen en Italiaans aan de UvA en hoopt dit jaar de researchmaster Literair Vertalen in Utrecht af te ronden. In 2014 won ze een Talentbeurs Literair Vertalen van het Nederlands Letterenfonds.
Deze tekst is een bewerking van een lezing gehouden bij de presentatie van Terras #8. De door Emilia Menkveld vertaalde fragmenten uit Verde acqua zijn in dit nummer van Terras gepubliceerd.