Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Babelite

Marij Elias

Vertaalmachines lijken een typisch 21e-eeuwse bron van ergernis (dan wel van vreugde). Maar hoe oud is het idee van een vertaalmachine eigenlijk? Al in 1935 werd erover gerept. Een artikel van Marij Elias uit het eerste nummer van Filter laat u kennismaken met babeliet, de substantie die het mogelijk maakt om met een 'universeel apparaat' de belangrijkste talen ter wereld onderling te vertalen. En met Raymond Roussel, de uitvinder van dit goedje, dat 'het midden houdt tussen een pommade en een vloeistof'.

 

‘Met dit universeel apparaat (...), dat is geconstrueerd vanuit de idee dat het mogelijk is om geluidstrillingen te transformeren door er obstakels tussen te plaatsen, zouden de belangrijkste talen ter wereld onderling vertaald kunnen worden dankzij een substantie die genoeg weerstand biedt om het benodigde obstakel te vormen en tegelijkertijd soepel genoeg is om de trillingen niet tegen te houden, noch te dempen. En dan moet men weten dat deze substantie, die we babelite zullen noemen en die het midden houdt tussen een pommade en een vloeistof, zich kon opsplitsen in een groot aantal minieme fragmentjes die, terwijl ze door hun samengaan een compact geheel vormden, onafhankelijk van elkaar bleven.’

Dit citaat is afkomstig uit een artikel van Annie Le Brun in het tijdschrift Revue de la Bibliothèque Nationale (no. 43, 1992), waarin zij de vertaalmachine beschrijft van de Franse schrijver Raymond Roussel (1877-1933). De cursivering in het citaat is tekst van Roussel.

In Roussels boeken komen vaak ingenieuze machines voor, zoals een weefgetouw dat de prachtigste stoffen weeft wanneer het in een rivier wordt geplaatst of een ‘juffer’, die - voortbewogen door de wind en de werking van de zon - een mozaïek van tanden legt. Machines die tot in de kleinste details worden beschreven, maar die zonder nadere toelichting absoluut onbegrijpelijk zijn voor de niet-ingewijde personages (en de lezer). Het ontstaan en de werking van de machines houden echter steevast verband met een wonderlijke geschiedenis of bizarre gebeurtenissen, die op hun beurt verweven zijn met andere voorvallen. Geleidelijk worden de diverse lagen blootgelegd totdat alle raadsels zijn opgelost. Althans, dat lijkt zo.

10181124roussel

In het postuum verschenen literair testament Comment j'ai écrit certains de mes livres (1935) zet Roussel namelijk uiteen hoe hij aan de hand van een speciaal procedé, dat is gebaseerd op homonymie, een aantal van zijn boeken heeft geschreven (en sluit andere werken hiervan uit). De fantastische verhalen en ingewikkelde apparaten komen voort uit een methode die met mathematische precisie is toegepast en zijn dus helemaal niet zo toevallig als ze lijken, terwijl hun oorsprong juist ligt in het toeval van de taal. Roussel verwijst in dit boek ook naar enkele teksten die wellicht de moeite waard zouden zijn om te publiceren: de aanzet tot een boek dat zich zou afspelen op Cuba en een manuscript over Voltaire en een plek vol glimwormen, dat hij niet heeft voltooid vanwege de mobilisatie in 1914. Na zijn dood is er inderdaad een tekst gevonden die ‘A la Havane...’ heet, maar niets over Voltaire.

Zo blijven er meer vragen onbeantwoord. Comment j'ai écrit certains de mes livres lijkt er eerder op gericht dingen te verbergen dan te onthullen. Roussel heeft met dit boek elke eenduidige interpretatie van zijn oeuvre onmogelijk gemaakt. Het is er nog raadselachtiger door geworden.

En 56 jaar na zijn dood komt daar nog een raadsel bij. In 1989 duiken er namelijk onverwacht - als gold het een van zijn romans - verschillende niet-gepubliceerde teksten op. Een verhuizer die zelf gaat verhuizen treft in zijn opslag dozen aan van de familie Roussel, die onder andere manuscripten en foto's bevatten. Dozen die jarenlang opgeslagen zijn geweest, waar blijkbaar nooit iemand naar heeft gevraagd en waarvan men het bestaan is vergeten. Toen de verhuizer niet meer voor zijn diensten werd betaald heeft hij zich kennelijk niet tot de nabestaanden gewend, maar de dozen gewoon laten staan waar ze stonden. Totdat hij zelf ging verhuizen... Of zou Roussel ‘à perpétuité’ hebben betaald, zoals je indertijd een graf kocht: voor eeuwig, en het zodoende aan het toeval hebben willen overlaten of deze manuscripten ooit zouden worden ontdekt, zoals in de Cortier-episode in Locus Solus (hoofdstuk 4)? Hoe het ook zij, de verhuizer heeft deze vondst overgedragen aan de Bibliothèque Nationale1, die het fonds Roussel op microfilm heeft laten zetten en de teksten heeft laten onderzoeken door een aantal Roussel-kenners. In het hierboven genoemde tijdschrift zijn de bevindingen van deze wetenschappers over de manuscripten gepubliceerd.

Behalve de tekst over Voltaire en de glimwormen blijkt deze ‘nalatenschap’ onder andere een toneelstuk in verzen te bevatten, met de titel La Seine (dat in de zomer van 1994 zal verschijnen), een onvoltooid melodrama, eveneens in verzen, dat voorlopig Claude et Luce is genoemd (1575 handgeschreven pagina's) en fragmenten uit Locus Solus - waaronder het stuk over ‘babelite’ - die Roussel om een of andere reden niet in de roman heeft willen opnemen.

‘Babelite’ zou een beeld kunnen zijn voor Roussels opvatting over taal. De letters van het alfabet zijn de minieme fragmentjes die kunnen worden samengevoegd tot een compact, c.q. betekenisvol geheel, maar die tegelijkertijd onafhankelijk van elkaar blijven functioneren. Letters kunnen steeds opnieuw aan elkaar worden gesmeed tot woorden, die weer uiteen kunnen worden gehaald, zoals in het geëvolueerde procedé, om andere woorden te vormen. En het is aan de schrijver om met letters woorden, met woorden zinnen, met zinnen een verhaal, met verhalen hoofdstukken en met hoofdstukken boeken te creëren. Zo heeft Roussel uit het verwisselen van de letters b en p in ‘les lettres du blanc sur les bandes du vieux billard / pillard’ (de letters van krijt op de banden van het oude biljart, c.q. de brieven van de blanke over de benden van de oude plunderaar) al het materiaal voor zijn roman Impressions d'Afrique (1910) geput.

Als je ‘babelite’ zou beschouwen als het equivalent van de software die in ons informatica-tijdperk wordt ontwikkeld om vertaalprogramma's te ontwerpen, dan heeft Roussel, in navolging van de zo door hem bewonderde Jules Verne, een vooruitziende blik gehad. Zou dit universeel apparaat, dat de transformaties die nu nog zo moeizaam tot stand komen soepel en foutloos laat verlopen, het discours over vertalen overbodig maken? Suggereert Roussel met ‘babelite’, vanwege de uitgang ‘-ite’ (<-itis, cf hépatite, méningite), dat een ziekte een remedie kan zijn: een ontsteking die de wereld van de babylonische spraakverwarring geneest?

 

Noot

1 Inmiddels heeft de Bibliothèque Nationale een overeenkomst gesloten met uitgever Jean-Jacques Pauvert, die zorg zal dragen voor de volledige uitgave van het fonds Roussel. In tussentijd mogen de microfilms weliswaar worden geraadpleegd, maar is het absoluut verboden - op straffe van rechtsvervolging - om uit de manuscripten te citeren. Het tijdschrift van de Bibliothèque Nationale, waarin meerdere fragmenten zijn opgenomen, is verschenen voordat deze overeenkomst werd gesloten.

 

Dit artikel is afkomstig uit: Filter, jaargang 1 (1994), aflevering 1, p. 19-21.

N.B. De in de voetnoot aangekondigde publicaties zijn vanaf 1994 inderdaad bij Pauvert verschenen als "Oeuvres inédites"; het eerste deel met een voorwoord van Annie Le Brun, een ander met een voorwoord van Patrick Besnier.