Mijn vader was slager. Dat zeg ik wel vaker wanneer het over vlees gaat, bij een etentje bijvoorbeeld. Maar wanneer het dan even later bij datzelfde etentje over de keuze van de wijn gaat, zeg ik regelmatig iets anders: dat mijn vader drankenhandelaar was. Het klopt allebei: hij werd opgeleid als slager om de winkel van zijn vader te kunnen overnemen, maar deed dat niet omdat hij mijn moeder ontmoette, de dochter van een caféhouder en drankenhandelaar; hij nam de drankenhandel over. Met mijn eigen beroepsactiviteiten ga ik min of meer hetzelfde om. Wanneer iemand mij vraagt wat ik voor de kost doe, pas ik mijn antwoord aan aan de omgeving waarin de vraag wordt gesteld. Vaak is het zo dat de omgeving waarin ik – bij wijze van spreken – als slager bekend ben, niet weet dat ik ook in dranken handel.
Dat krijg je als je Duits studeert, vanuit die studie literair vertaler wordt maar ook medewerker op de Duitse afdeling van een historisch instituut, op dat instituut tot bezorger van wetenschappelijke edities wordt opgeleid en als historicus promoveert, maar vervolgens weer in de letterkunde belandt, in de Nederlandse nog wel, als bezorger van een literaire editie, op een instituut dat ‘Nederlandse geschiedenis’ in zijn naam heeft. En dan schrijf ik ook nog af en toe over boek-, vertaal- en receptiegeschiedenis. Had ik al verteld dat ik best een aardige boekenverzameling heb en die financier door in boeken te handelen?
De afgelopen maand werd ik weer eens geconfronteerd met – ten eerste – de verwarring die ontstaat bij mijzelf en anderen over deze belangstellingenverstrengeling, en – ten tweede –over de – vooral immateriële – rijkdom die dat oplevert. Begin oktober stond ik met mijn boekhandel op een zeer geslaagde en sfeervolle beurs voor kunstboeken in Antwerpen. Boeken leveren op dit soort plekken altijd meer leuke, interessante en leerzame gesprekken op met verzamelaars dan omzet. Verzamelaars hebben altijd, behalve een hoop mooie en bijzondere spullen, ook een fysieke of virtuele lijst van dingen die ze al hebben of die ze nog willen of moeten hebben. Soms leidt zo’n persoonlijke lijst tot een gepubliceerde, maatgevende registratie van dat materiaal, die we, als het over boeken en aanverwante zaken gaat, een bibliografie noemen.
En met dat woord zitten we in de sferen van het werk dat ik het grootste deel van mijn tijd doe: ik maak wetenschappelijke edities en houd me dus bezig met de editiewetenschap, of, breder gezien, het vak dat internationaal ook wel textual scholarship wordt genoemd. De beschrijving van manuscripten en boeken, de bibliography, is de basis van alles wat met het maken van edities van doen heeft. Wie een tekst bezorgt, moet eerst vaststellen welke versie van die tekst dat gaat zijn, en daarvoor moet hij al die versies bekijken, vergelijken, beschrijven en een stemma of een drukgeschiedenis maken. Een systematische, op autopsie gebaseerde registratie van versies van teksten levert een overzicht op van de verschillen tussen die versies, en dat overzicht kan dan, na analyse van de teksten, zeer interessante gegevens opleveren over de genese, het ontstaan van de betreffende tekst.
Allerlei zaken die over het brede vak van textual scholarship gaan kwamen eind oktober aan bod op het jaarlijkse congres van de European Society for Textual Scholarship, dat dit jaar in Helsinki werd gehouden. Op die congressen, waar ik al jaren kom, weet nauwelijks iemand dat ik ook vertaler ben. Ik word, voordat ik mijn paper presenteer, geïntroduceerd als bezorger van edities. En vervolgens horen ze van mij een bijdrage die gaat over de drie versies van de roman Vagevuur van de nagenoeg vergeten Nederlandse schrijfster Marie-Louise Doudart de la Grée. De roman, gepubliceerd in 1946, is gesitueerd in een nationaalsocialistisch concentratiekamp voor vrouwen. In de jaren zestig raakte het boek verzeild in de sferen van de erotische pulpromans, meer bepaald in het curieuze genre van de onder de toonbank verkochte concentratiekamppulp. Hoe kom je op zo’n onderwerp, zult u vragen. Door het verzamelen van en handelen in boeken, is mijn antwoord, want in de loop der jaren kom je heel wat interessante dingen tegen. Als je één keer zo’n boek tegenkomt, is het een curiositeit, als je er twintig hebt gezien, is het boek- en cultuurgeschiedenis.
Het thema van de conferentie in Helsinki was ‘Textual Trails’, maar in het geval van Vagevuur – dat was mijn verhaal – maakt de tekst geen enkele ontwikkeling door, alleen de context verandert. Een ‘contextual trail’ dus, of een ‘fluid context’, naar analogie van de in textual scholarship-kringen breed aanvaarde Fluid Text-theorie van de Amerikaan John Bryant (ook aanwezig in Helsinki), die, vaak aan de hand van Moby Dick en andere romans van Herman Melville, laat zien dat teksten eigenlijk altijd in beweging zijn, niet alleen tijdens hun ontstaan, maar ook in hun gedrukte gedaanten. In mijn paper probeerde ik het nut van de – niet vanzelfsprekende – combinatie van allerlei subdisciplines van textual scholarship aan te tonen.
Half oktober, tussen Antwerpen en Helsinki door, deed ik nog iets anders, nu als vertaler. Ik was in Lübeck om samen met mijn auteur Günter Grass op te treden. Het ging om de presentatie van een aan Grass gewijde publicatie van het Literaturhaus Schleswig-Holstein, de deelstaat in het noorden van Duitsland waar Grass woont. In de reeks ‘Littera Borealis. Edition zur zeitgenössischen Literatur im Norden’ verschijnen regelmatig mooi vormgegeven deeltjes over literatoren uit de streek. Deze keer is de publicatie aan Günter Grass gewijd, maar niet met teksten van Grass zelf, maar van en over zijn vertalers. Ik sta er ook in met een korte tekst, en ik mocht die tekst in Lübeck voorlezen. Daarna werden Grass en ik geïnterviewd.
In zo’n omgeving weet nauwelijks iemand dat ik wetenschappelijke edities maak. Ik ben daar vertaler, en menigeen, zo blijkt bij de borrel achteraf, neemt aan dat je dan hoogleraar aan de een of andere universiteit bent. Quod non. Maar als ik uitleg wat ik dan wel doe behalve af en toe vertalen, vertel ik ook altijd dat het best interessant zou kunnen zijn om als textual scholar met de teksten van Grass aan het werk te gaan. Dat is niet moeilijk uit te leggen wanneer je een van de documentaties erbij haalt die Grass om de tien jaar over zijn eigen werk als schrijver, beeldend kunstenaar en publiek figuur samenstelt of laat samenstellen.
Zojuist verscheen, na Vier Jahrzehnte (1991) en Fünf Jahrzehnte (2004), Sechs Jahrzehnte, samengesteld door G. Fritz Margull en Hilke Ohsoling, ruim zeshonderd bladzijden dik en prachtig vormgegeven. Het boek bevat autobiografische teksten van Grass, aangevuld met gedichten, tekeningen, foto’s en pagina’s uit manuscripten. Die laatste laten fragmenten zien van het ontstaansproces van Grass’ oeuvre, en dat is materiaal dat de textual scholar laat watertanden. Wat zou het mooi zijn om daar eens mee aan de slag te gaan en te laten zien hoe die prachtige romans van Grass zijn ontstaan, hoe woorden, zinnen en tekeningen uit journaalachtige werkboeken werkendeweg een groot geheel worden. Zelfs het vergelijken van de drie versies van de Jahrzehnte-boeken zou een interessant beeld kunnen opleveren van de zelfrepresentatie – want het zijn uiteraard publicaties waarbij Grass betrokken is – van een wereldberoemd maar ook vaak omstreden schrijver.
Heel bijzonder zijn altijd weer de visueel sterke werkschema’s van de grote romans, bijvoorbeeld dat voor Ein weites Feld (1995; vertaald verschenen als Een gebied zonder eind in 1996): een hand waarin de zevenendertig hoofdstukken over de vingers en de vingerkootjes zijn verdeeld. Het boek zou eerst Treuhand heten, naar de Duitse overheidsorganisatie die de economische gelijkschakeling van West- en Oost-Duitsland organiseerde – ik kies maar even een gekleurde formulering die Grass zeker zou goedkeuren. En wat te denken van de lijstjes met woorden die met een letters beginnen waaraan de hoofdstukken uit Grimms Wörter (De woorden van Grimm) uit 2010 (De woorden van Grimm; vertaling verschijnt binnenkort) zijn gewijd. Sechs Jahrzehnte toont een blad met woorden met een c, en dat is een interessante letter voor de vertaler van dat boek (zie illustratie onderaan). De geschiedenis van woorden met een c (vaak woorden met een niet-Duitse afkomst) is namelijk in het Duits vaak anders dan dezelfde woorden in het Nederlands, en dat levert interessante problemen op.
Niet iedere auteur heeft zin om nog tijdens zijn leven het ontstaan van zijn teksten te documenteren. De natuurlijke behoefte van een schrijver is het produceren van een tekst die een uitgever in een boek kan stoppen, en dat is ook wat een vertaler wil. Dat kan het best met een stabiele brontekst, maar toch – en nu probeert de textual scholar de vertaler te hulp te komen – zou het kijken naar het ontstaan van een te vertalen tekst kunnen helpen. Zou in de woordenlijsten zoals Günter Grass ze maakt niet een woord kunnen staan dat de auteur net niet gekozen heeft, niet omdat het inhoudelijk niet bruikbaar was maar omdat het minder lekker in het ritme paste? En geldt dat niet ook voor een woord of een zin die een auteur opschrijft, weer afkeurt, gedeeltelijk weer oppakt en kneedt totdat het goed is? Er zouden in de verworpen woorden en zinsdelen best mogelijkheden voor vertaaloplossingen kunnen liggen.
Met dat soort gedachten sloot ik een maand heen-en-weer reizen tussen mijn professies af. Ze begonnen te komen tijdens het congresdiner in een etablissement op het eiland Suomenlinna, vlak bij Helsinki, de prettige hoofdstad van Finland, die door zijn Fins-Zweedse tweetaligheid één grote vertaalexercitie is. Het kon natuurlijk niet uitblijven dat ik tijdens dat congresdiner aan een van mijn tafelgenoten, de voormalige voorzitter van de Finse vereniging van bibliofielen, vertelde over mijn vader, die slager was, maar ook handelaar in dranken.