Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Gedachten bestaan niet

Ton Naaijkens

Gedachten bestaan niet: het werd me op het hart gedrukt en ik geloofde het – voor even. Nuchterheid is de aartsvijand van de verbeelding. Om misverstanden te voorkomen: er was geen drank in het spel toen ik de gedachte te verwerken kreeg. Maar ze ligt natuurlijk niet lekker als je gewoon aan het werk gaat of anderszins aan het leven slaat. En toen sloeg ik een boek open waarin een zinnetje uit een boek genaamd Pierrot mon Ami geciteerd wordt: ‘Maar het overkomt me vaak dat ik nergens aan denk…’ met de repliek: ‘Dat is in elk geval beter dan helemaal niet denken, zei de nachtwaker.’ Inderdaad: daar zit heel wat humor in, en een echo van de gedachte die me bezighield. Misschien is denken niet veel anders dan het oproepen van humor. We kunnen het natuurlijk ook anders benoemen dan als humor: als theorie bijvoorbeeld, rationaliteit, geest. Maar ook dan denken we weer aan denken en als dat niet bestaat kunnen we niet anders doen dan in onze armen knijpen om te voelen dat wij er in ieder geval nog zijn, los van de gedachten die we eigenlijk niet hebben.

Pierrot mon Ami is een tekst van Raymond Queneau (wiskundige, schrijver, 1903-1976). Rudy Kousbroek (essayist, wis- en natuurkundige in de dop, 1929-2010) viste er regels uit op als motto toen hij zijn befaamde vertaling publiceerde (1978) van Queneaus Exercices de style (1947, 31 jaar daarvoor). De vertaling is zojuist opnieuw uitgegeven (2014, 36 jaar later) en van een nawoord voorzien door Marjolijn van Heemstra (*1981). Zij is barones, ik (*1953) ben een burger. Allen kunnen wij in trams reizen, waar wij aan het denken kunnen slaan of genieten van de befaamde Stijloefeningen, nu te koop voor slechts € 7. Schaft het aan. Voor € 7 krijg je een fameuze inleiding (€ 1), een mooie vertaaltheorie (€ 1), een vertaling (€ 1) vol humor (€ 3) en een ferme stapel gedachten (onbetaalbaar want onbestaanbaar) en een nieuw nawoord van een jonge verraste lezer (€ 1). Ik mijmer er hier wat over, ter lering ende vermaak (€ 0,25 bonus). Of het gedachten zijn kan ik niet weten.

14.44 Omslag Stijloefeningen

Het onderwerp van de Stijloefeningen – aanbevolen leerboek in elke opleiding vertalen of schrijven – is een modieuze jongeman die op zijn tenen wordt getrapt, en wel in lijn S (‘tegenwoordig lijn 84’, zegt Kousbroek in 1978, maar dat zal intussen ook wel veranderd zijn). De modieuze jongeman is een zogenaamde ‘zazou’, een mooiboy zeggen ze nu. Onder de vertalers van de Exercices zijn beroemdheden als Danilo Kiš (in het Servisch, 1964) en Umberto Eco (in het Italiaans, 1983). Marjolijn van Heemstra reist als eerbetoon aan Queneau door Amsterdam met tramlijn 16. Ze koestert haar eerbetoon: zegt dat ze geen dag van haar leven gemeen had met de auteur; dat ze wel bij hem had willen aanbellen in Parijs om hem te bedanken; dat juist door hem – door u, ‘geachte heer Queneau’ – de scheppende kracht van taal wordt getoond. Maar ze had evenzeer elders moeten aankloppen, via tram 16 bij het Concertgebouw, namelijk bij de vertaler, de geachte heer Kousbroek, hij is het die haar aandacht opzuigt tussen Centraal en Muntplein. Al kan ook Kousbroek niet meer bedankt worden. Wel heeft zij levensdagen met hem gedeeld, net als ik, botte burger die hem in een boekhandel ooit niet durfde te laten signeren terwijl ik zo’n beetje alle Anathema’s van hem verslonden had.

Marjolijn van Heemstra schrijft wel rake dingen. Ze legt het systeem van de Stijloefeningen uit: 99 keer op de tenen trappen, 99 keer hetzelfde verhaaltje anders, een andere stijl, een andere taal. En dan dit: ‘Geen enkele gebeurtenis, zelfs niet de kleinste, meest onzinnige is te vangen in een enkel beeld, of een enkele beschrijving. Elke beweging, elke seconde valt uiteen in duizenden mogelijkheden.’ Dat is mooi. Het geeft ook aan wat stijloefenen is. Of ook wat vertalen is – uiteenvallen in duizenden mogelijkheden. Gelukkig is dat ook een genot, jezelf verliezen in iets dat je niet toebehoort (vertalers kennen die verleiding heel goed: aan het werk gaan, je houden aan andermans woord, vooral niets zelf hoeven te bedenken, meegezogen worden in de lust van een ander – ja, gedachten bestaan niet: het werd me gezegd en ik geloofde het).

Queneau

Door de goedkope herdruk kunnen we Kousbroeks inleiding nog eens herlezen, ook het deel ‘over deze vertaling’: zes bladzijden verantwoording vol esprit, meer waard dan € 1. Kousbroek vertelt hoe hij geholpen werd door allerlei vrienden en grootheden, onder wie Remco Campert, en hoe hij daarbij de 99 procedés van Queneau omvormde in bruikbare procedés (‘Zanglay’ in het Afrikaans bijvoorbeeld of italianismen in germanismen, de passé indéfini in de lijdende vorm). Spectaculair en in omvang uniek is dat de Parijse achtergrond van het tramverhaal overgeplant is naar Amsterdam. Waarom dan lijn 16, vraagt Kousbroek zich af. ‘Voornamelijk omdat ik daarop in de eerste jaren na de oorlog – dezelfde periode als waarin Exercices de style zich afspeelt – elke ochtend en middag Amsterdam door heb gereisd.’ De theoretiserende verantwoording is emotioneel geladen dus, zij het ingehouden – mooi, zoals ingehouden emotie zijn kan als ze het uiterlijk van de nuchterheid heeft.

Dezelfde ingehouden emotie, kraakhelder verwoord, kwam ik tegen in een ander boek dat ik aan lezen ben: de laatste verhalen van K. Schippers, gebundeld in Voor jou (2013). Een melancholiek, speels boek, waarin hij overleden vrienden gedenkt, luchtig en doorzichtig, op z’n Schippers’. Schippers kan schrijven, associëren, verbinden, denken. Hij kan ook ontroeren, aan het denken zetten, verhelderen. In een ontroerend essay over Kousbroek, dat nergens sentimenteel is en daardoor een fameus in memoriam wordt, komt hij op de Stijloefeningen te spreken, waarin het voormalige Jan Willem Brouwersplein een sleutelrol speelt als halte van de roemruchte lijn 16. Hij zegt: de naam van het Jan Willem Brouwersplein is intussen veranderd in Concertgebouwplein. En stelt de vraag: waarom geen Rudy Kousbroekplein? Ik ben het eens met het antwoord dat in de vraag vervat zit; het plein is in onze cultuur verankerd door een vertaling. Als er al weinig straten en pleinen vernoemd worden naar vertalers, kunnen we Kousbroek desgewenst ook schrijver noemen (niet flauw zijn). Schippers loopt in zijn essay door Amsterdam, herkent de trampassagiers uit 1947, toen hij negen was. Hij hoort stemmen van vrienden, die van Kousbroek noemt hij ‘geestig en een beetje deftig, met een rest Indië in al z’n zinnen’. En hij prijst diens talent voor bewondering, wordt meegesleept door herinnering en verwerking van wat hij van Kousbroek gelezen heeft: ‘Misschien ontkom ik aan zijn gedachte-experimenten als ik het papier verlaat en vlug bij de volgende halte uitstap.’ Ik stap nog niet uit.

14.44 Tegel