Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Bewegende fragmenten, kritiek in beweging

Daan Stoffelsen

Laat deze Vrijdag Vertaaldag een balansdag zijn. Compensatie. Erkenning. De honderden woorden die niet meer in de krant pasten. Ik ben recensentessayistadviseurredacteurwebredacteurboekverkoper, een schizofreen lezer van eerste en volgende zinnen, een recensent die nooit recht kan doen aan de doordachte vertaalkeuzes die hij als webredacteur publiceert. Maar dat is geen statisch gegeven. Dit is een poging tot vertaalkritiek.

Stijl is de eerste vereiste bij de selectie die de redactie van De Revisor maakt. Een effectieve, verzorgde maar niet te bloemrijke stijl. Als ik over Nederlandse fictie schrijf, probeer ik vanuit de stijl mijn enthousiasme - of niet - te verklaren. Maar als ik over vertaalde fictie schrijf, af en toe voor NRC Handelsblad, of voor Athenaeum.nl, dan sta ik met lege handen, en met amper ruimte om mijn beperkte vakmanschap te laten zien. Wiens stijl, wiens woorden lees ik? Die van de vertaler of van de oorspronkelijke auteur? Beide natuurlijk. Moet ik daar niet iets over zeggen? Op zijn minst moet je citeren.

 1443Southern Cross The Dog

Maar dan. Het is ongemakkelijk als je bij de koortsachtige roman Als de hond het spoor kruist (2014, Southern Cross the Dog, 2013) van de Chinees-Amerikaanse schrijver Bill Cheng (1984) stuit op een citaat dat zo tegen je stijlopvattingen ingaat dat je niet begrijpt dat je dit boek niet meteen had weggelegd:

De grond zoog zich aan zijn voeten vast toen hij over de dunne modder gleed. De regen beukte omlaag, roffelde op de bomen en geselde de paden. Hij hoorde de kinderen uiteenstuiven – krijsend en giechelend. Hij liep harder, twijgen en bladeren zwiepten tegen hem aan, de warme tinteling gloeide in zijn wangen. Langs de boerderij beet de kiezelweg in zijn voeten.

Een citaat met vaart, zoals Chengs hele roman. Het is beeldrijk, maar niet oorspronkelijk. Er zit een vanzelfsprekendheid aan beukende, roffelende, geselende regen, maar het is niet meer dan een plat-poëtische vrijheid die Cheng (en via hem zijn vertaler Joop van Helmond) hier neemt. Twijgen zwiepen? Natuurlijk. Warme tinteling gloeit? Clichématig waar. Maar als je maar zeshonderd woorden hebt voor een recensie, en je primaire leeservaring was uiterst enthousiast, moet je deze alinea dan in je stuk opnemen? Ik heb het niet gedaan. Pas nu heb ik gekeken hoe Cheng het zelf opschreef.

The ground sucked back on his feet as he slid on the loose mud. The rain smashed down, ruffled the trees, and beat the trails. He could hear the children scatter - screaming, giggling. He ran faster, twigs and leaves lashing against him, the warm sting rising into his cheeck. Along the farm, the pebbled road bit into his feet.

Het gloeien is van Van Helmond, maar nu ik het fragment voor de zoveelste keer, nu in het Engels, lees, zie ik ook de beet. Weer een personificatie, het is druk daar in de regen, maar wel een originele personificatie. Hier zie je dat Cheng de natuur als een monster afbeeldt. Deze ene zin geeft daarmee niet alleen zijn stijl weer, maar ook een idee van hoe hij een heel boek lang heel overtuigend het noodlot de tanden van een hellehond geeft.

1443Als De Hond Het Spoor Kruist

*

Had dit in die recensie gemoeten? Ik heb groot respect voor de klus die Van Helmond geklaard heeft. Mijn stijlkritiek, en in het verlengde daarvan mijn vertaalkritiek valt in het niet bij mijn enthousiasme over dit bezwerende boek. De beet is te klein. Niet dus. Maar veel frustrerender is het als je op alle vlakken lyrisch bent over een boek, ook over de stijl, en maar een drietal zinnen kan citeren. Ruimtegebrek. Laat staan dat je iets over de stijl kan zeggen. Laat staan over de vertaling. NRC werd, los van mijn beperkte bespreking, al snel erg enthousiast over de Nigeriaans-Amerikaanse schrijver Teju Cole (1975), met een twitterleesclub door Bas Heijne en een interview door Toef Jaeger. Open City (2012, Open stad, 2013) werd met de PEN/Hemingway Award bekroond. Het is een groots boek van deze tijd.

Maar dit schreef ik, met citaat:

Julius’ New York is dan ook af en toe regelrecht onrustbarend: 'Toen ik aankwam op Ninth Avenue, zag ik een plukje bomen waarvoor zich een stil oproer aftekende: pamfletten tegen de oorlog die klapperden in de wind als een zwerm vogels die plots opsteeg. Het maakte op mij de indruk van een menigte die uiteenging, nadat de activiteiten over hun hoogtepunt heen waren. Een dranghek lag op zijn kant.'

Waarom onrustbarend? Dat moest de NRC-lezer raden. Ik denk dat ik op de botsende beelden duidde: een stil oproer, een plukje bomen, pamfletten als opstijgende vogels, oorlog en wind, een dranghek op zijn kant. De tegenstellingen heffen elkaar op, ze maken de handelingen vruchteloos, over tijd. De oorlog is niet meer te stoppen.

As I came to Ninth Avenue, there was a silent commotion along a stand of trees just one block to the south, on Thirty-third, where I saw pamphlets opposing the war fluttering in the wind like a flock taking sudden flight. I had the impression of a crowd dispersing, the height of their activity just past. A police barrier lay on its side.

Ik vind Paul van der Lecqs oproer nog beter werken dan commotion, zijn plukje beter dan stand. Hij laat ook dingen weg. Die plaatsaanduiding, 'on Thirty-third', haalt inderdaad het ritme uit de zin. De toevoeging van politie aan dat dranghek zou dat ook hebben gedaan, maar in de oorspronkelijke tekst geeft het de 'commotion' en de chaos iets meer gewicht.

*

In mijn krantenartikel zag ik geen ruimte iets over de stijl te zeggen. Maar ik greep mijn kans later, toen ik in een essay voor De Revisor probeerde grip te krijgen op wandelzinnen. Dat zijn, had ik bedacht, geschakelde zinnen die als het ware de rust van de wandelbeweging weergeven en bovendien de observaties en reflectie daarop meenemen in het ritme. W.G. Sebald heeft ze, Nescio een enkele keer, en Teju Cole ook vaak. De toonzetting is overigens, in lijn met wat ik in mijn bespreking opmerkte, bij beide auteurs weinig opwekkend. Coles hoofdpersoon, een immigrant, doorkruist New York.

Toen ik de straat overstak en het tegenovergelegen steegje in liep, leek het alsof de hele wereld was weggevallen. Ik voelde me op een vreemde manier getroost hier midden in de stad alleen te zijn. Deze steeg, waar niemand graag doorheen kwam, naar welke plek dan ook, was een aaneenschakeling van betonnen muren en dichtgetimmerde deuren, waar schaduwen op vielen die zo scherp omlijnd waren als op een gravure. Voor me uit zag ik een hoge zwarte wolkenkrabber. Het bovenste gedeelte was maar half zichtbaar en had een matte tint, een lichtabsorberend zwart als van een geweven stof, en vanwege de streng geometrische verhoudingen maakte het de indruk van een vrijstaande schaduw of een kartonnen bord. Er stond een steiger in de steeg waar ik onderdoor liep en daarna stak ik vanuit Thames Street Greenwich Street over, om uit te komen op Albany Street, vanwaar ik een beter zicht had op de wolkenkrabber, hoewel nog altijd van een afstandje. Hij werd in zijn geheel omhuld door een zwart, dicht geweven net. Toen ik via die smalle, rustige straat uitkwam op Washington Street, zag ik rechts van me, ongeveer een blok verder naar het noorden, een grote lege plek. Ik kreeg onmiddellijk de voor de hand liggende gedachte, maar zette die al net zo snel weer uit mijn hoofd.

Lang stuk. Heeft u het gelezen? Ik vind het essentieel om te citeren, het is een onmisbaar hulpmiddel om lezers een indruk van het besproken boek te geven. Maar wie leest zo'n lap? Misschien als ik uitleg waarom déze lap. In deze zinnen eist de ik de plekken op waar hij loopt. Zijn interpretatie volgt direct op zijn blik, direct op zijn stappen. Het leek, ik voelde, als, het maakte de indruk. In lijn daarmee zijn de schaduwen en het vele zwart indrukken, subjectieve observaties die niettemin een unheimlich gevoel geven. Nu de oorspronkelijke tekst, die met wat minder woorden aankan (182 tegen 219 Nederlandse):

When I crossed the street and entered the small alley opposite, it was as though the entire world had fallen away. I was strangely comforted to find myself alone in this way in the heart of the city. The alley, no one’s preferred route to any destination, was all brick walls and shut-up doors, across which shadows fell as crisply as in an engraving. Ahead of me was a great black building. The surface of its half-visible tower was matte, a light-absorbing black like that of cloth, and its sharp geometry made it look like a freestanding shadow or cardboard cutout. I walked under some scaffolding in the alley and, from Thames Street, crossed Greenwich, and came to Albany, from which I saw the tower more clearly, although still at some distance. It was completely veiled in a densely woven black net. Where that narrow, quiet street met Washington, I saw to my right, about a block north of where I stood, a great empty space. I immediately thought of the obvious but, equally quickly, put the idea out of my mind.

Cole is geen humoristisch schrijver, maar dat no one's preferred route to any destination is een efficiënt staaltje ironie, met het hoge-register 'preferred', en de ontkenningen. Moeilijk rechtstreeks om te zetten, dus Van der Lecq maakt ervan: waar niemand graag doorheen kwam, naar welke plek dan ook. Er zitten andere lichte verschuivingen in dit fragment. 'I was strangely comforted' wordt 'Ik voelde me op een vreemde manier getroost', noodzaak in het Nederlands, maar daardoor ook een tikje intiemer. Ook 'Where that narrow, quiet street met Washington' wordt persoonlijker bij Van der Lecq: 'Toen ik via die smalle, rustige straat uitkwam op Washington street'. Goede keuzes, die recht doen aan hoe de ik het stratenplan van New York opzuigt, zich eigen maakt.

1443Cole Open Stad

 

'I immediately thought of the obvious', aan het einde, wordt 'Ik kreeg onmiddellijk de voor de hand liggende gedachte', wat minder direct is, maar 'het voor de hand liggende denken' klinkt erg kunstmatig in het Nederlands. En kunstmatig klinkt Cole noch in zijn eigen Engels, noch in Van der Lecqs Nederlands. Ik had, kortom, wel een zin of twee aan deze prestatie mogen wijden.

*

Lezen is een werkwoord, een beweging van oog en hand, langs woorden, zinnen, pagina's. Maar met zo'n herneming als deze zie ik weer dat het geen eenmalige beweging is. Je oordeel verschuift met het herlezen en simultaanlezen. Eigenlijk zou je willen dat professionele lezers vaker hun leesarbeid hernemen. Wat is er blijven hangen? En waarom? En dan eens bladeren, nieuwe aantekeningen maken. Een update bij hun recensie. Een opmerking over hoe op zinsniveau de sfeer van een boek doorwerkt. Hoe het je opeens opvalt hoe je blijkbaar graag fragmenten met lopende personages citeert. Wat er in de vertaling weggevallen of bijgekomen is. Daar is in de papieren literatuurkritiek van deze tijd geen ruimte voor - en misschien zijn er ook geen lezers voor? - maar ik neem het me bij dezen voor. Vaker een evaluatie. Vaker een balansdag. Zodat dat crackertje voor de vertaler in de krant nog eens een Bossche Bol kan worden.