Was ik volksetymoloog zou ik vakantie en vertalen tot dezelfde stam herleiden. Ik zou willens en wetens voorbijgaan aan de drogredenen die ik aanvoerde, zoals dat de herleiding tot het Nederlands beperkt blijft of omdat wij zowel vertalen als met vakantie gaan uitgevonden hebben. Ik toog naar Barcelona, naar een taalgebied dat aardig hoog staat op mijn particuliere lost-in-translation-schaal, zeker als je het Catalaans meerekent. Er was een congres waar ik samen met Henri Bloemen de laaglandse leerlijn literair vertalen voorstelde. Op het congres kwam een puikje van taal- en vertaalcompetentiedeskundigen bijeen, dus zo’n eerste Europese presentatie daar leek ons wel gepast. Er kwamen bar weinig mensen op onze parallelsessie af, zodat we niet bijgestuurd werden en in de waan verkeren dat we op de goede weg zijn. Er komen andere gelegenheden. Dan maar de stad in, voortmijmerend over de voor- en nadelen van het nadenken over vertaalniveaus en –evaluaties. We hadden aan de conferentie vrije dagen vastgeplakt, in de hoop een zuchtje vakantie op te snuiven en verlost te worden van wat ons vak allemaal met zich meebrengt. IJdel bleek deze hoop. Ik bespaar de lezers alle valkuilen waar we bij het bezoeken van tapasbars, gauditempels en souvenirmalls intrapten en beperk me tot dat ene moment waarop we, allebei, in opperste verpozing toch tot vakidiotie vervielen. Wel vakidiotie van een onschuldig soort overigens.
We aten iets betaalbaars en goeds in Els Quatre Gats, het restaurant waar de jonge Picasso nog een affiche voor ontwierp. Op de laatste dag belandden we na een dwaaltocht in de Gotische wijk in zijn Barcelonese museum, gevestigd in een indrukwekkend reeks van vijf stadspaleizen (palau’s) uit de 13e tot 15e eeuw in de Carrer Montcada. Hier hangen vooral jeugdwerken en stukken uit de verzameling van Jaime Sabartés, een nauwe vriend van de schilder. Prachtig serviesgoed ook. Het indrukwekkendste zijn een paar zalen waar je een blik gegund wordt op de enorme creativiteit en werkdrift van Picasso, de eigenschap die mij het meest voor hem inneemt. Hoogtepunt zijn drie of vier zalen waarin alle voorontwerpen, versies en schilderijen van diens Las Meninas hangen. Diens ‘meninas’ (hofdames), want het gaat om werk dat gebaseerd is op het beroemde Las Meninas van Velázquez uit 1656 dat je in het Prado kunt bewonderen. Officieel heet dat doek La Familia de Felipe IV, maar je denkt altijd onwillekeurig alleen aan het kleine meisje met hoepelrok dat vooraan staat, de infanta Margarita Maria. Picasso hield zich met het doek bezig toen hij in Cannes werkte, vanaf augustus tot in de herfst van 1957, verliefd op de jonge Jacqueline Roque, die zijn tweede vrouw zou worden. Het gaat om 58 schilderijen die Picasso als een geheel beschouwde. In 1967 is het in Amsterdam in het Stedelijk tentoongesteld. Op het net is sprake van ‘45 performances of the original picture, nine scenes of a dove, three landscapes and a portrait of Jacqueline’. Mij valt vooral de hond op die Picasso op bijna elk schilderij met uiterst snelle penseelstreken nabootst. Mijn oog valt vooral op het woord ‘performances’ en op wat Picasso in 1950 blijkbaar al tegen zijn vriend Sabartés gezegd blijkt te hebben: ‘Als iemand Las Meninas zou willen kopiëren, volledig te goeder trouw bijvoorbeeld, en op een bepaalde grens zou stuiten en als ik diegene dan zou zijn zou ik zeggen: wat als je de figuren nu eens een beetje naar rechts of naar links verplaatst? Ik zou het op mijn manier proberen en Velázquez even vergeten. De test zou me er vast toe brengen om het licht aan te passen of te veranderen omdat ik de positie van een figuur veranderd heb. Dat zou al met al voor een traditioneel schilder een afgrijselijke Meninas opleveren, maar het zou mijn Meninas zijn.’
http://www.museupicasso.bcn.cat/meninas/art_picasso_1_en.htm
Hier valt nogal wat inspiratie uit te putten, net zo goed als het schilderij van Velázquez al door schilders als Goya, Degas en Dali, door fotografen als Thomas Struth en Jeff Wall en door schrijvers als Michel Leiris en Michel Foucault als bron is gebruikt. Uiteraard ook omdat de schilder zelf op het schilderij staat en zo identificatiemogelijkheden biedt. Maar ook om de kleine verhalen die het schilderij vertelt (Picasso schildert op veel versies behalve de hond ook steeds die twee haken aan het plafond). Foucault schreef over het principe van de representatie in het openingshoofdstuk van Les mots et les choses (1966); Walter van der Star vertaalde (in 2006) de eerste zinnen zo: ‘De schilder heeft enige afstand van het doek. Hij werpt een blik op zijn model; misschien wil hij nog een laatste toets aanbrengen, maar het is ook mogelijk dat de eerste streek nog moet worden gezet.’ Dat hadden we natuurlijk niet paraat toen we voor de doeken stonden in de Carrer Montcada, begin juli 2014. Maar we zagen wel snel wat Picasso aan het doen was geweest: wat hier ‘bron’ betekende, wat ‘Velázquez vergeten’ inhield, wat de impact van de 58 ‘performances’ was – dat bron al snel overloopt in inspiratie, vergeten overgaat in herinneren, kijken en duiden in tonen en uitvoeren. Hoe dichtbij kwam dit alles bij vertalen, hoe snel kon vakantie, die metafoor voor opperste geestesbevrijding, volstromen met flitsen van inzicht over hoe creativiteit daadwerkelijk functioneert. Picasso is een vertaler, zeiden we tegen elkaar, geef hem alle ruimte. Zijn vertalingen worden tentoongesteld en trekken enorm veel bezoekers. Veel schilderijen lijken op elkaar, vooral de infanta’s en toch zijn ze allemaal verschillend. Soms heeft ze niets in haar rechterhand, soms een vaas, soms iets dat op een kandelaartje lijkt. Ik zie nu pas, op wat aangeschafte ansichtkaarten, dat de schildersfiguur soms weg is bij Picasso (of gereduceerd wordt tot zijn palet), dat de serie met de duiven het meest los van Las Meninas lijkt te staan, en dat de intrigerende figuur in de deuropening zich soms lijkt vast te klampen aan de deurposten – alsof het verplaatsen op dat moment daadwerkelijk plaatsgrijpt.
Picasso als vertaler. Voor de zalen in het museum hangt op een bord deze tekst, en het is of je vertaaltheorie leest: ‘The interpretation of this painting is an exhaustive study of rhythm, colour and movement, and a constant play of imagination in metamorphosing the personalities of several characters in the work. However, Picasso’s faithfulness and respect towards the atmosphere of Velázquez’s work are evident through all the compositions. The treatment of light, volume, space, and perspective given by the old master is conserved through analyses as a whole, even though to do so Picasso has recourse to quite different procedures.’ Ja, die trouwe Picasso. Ook in zijn vingers blijft een hond een hond, hoe onhonds je hem ook tekent. Wat jij, Henri?