Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij

Harm-Jan van Dam

Een paar jaar geleden wandelde ik door de befaamde plantentuin in Bogor op Java. Ik kwam terecht bij het kerkhofje dat de Nederlanders er kort na de opening op 18 mei 1817 aanlegden. Daar werd ik getroffen door een grafsteen met een ontroerende inscriptie:

14.03 - tekstillustratie

M.S.
Henrici Kuhl, Hanoviani
&
Joh. Corn. van Hasselt, Groningani
Med.ae DD.
qui sub regis ausp.
nat. scrut. causa
huc missi
Pares ing. dot. et doctr.
magis vero moribus stud.
quippe a prima adolesc.
singulari amicitiâ vincti
strenuissime opus vix agressi
Labore graviss. corporisque nimia
defatigatione exhausti
Praematurae morti
succubuêre
Patriae amicis acerbae
Ille die XIV Sept. ai. MDCCCXXI aet. XXV
Hic die VIII Sept. MDCCCXXIII aet. XXVI

Twee jonge onderzoekers die ruim voor hun dertigste jaar gestorven waren, vrienden die in één graf lagen. Werd ik hiervan al tamelijk melancholiek, die gevoelens werden versterkt door mijn vermoeden dat ik een van de weinige bezoekers was die al lezende ontroerd werd; de taal die bijna twee eeuwen tevoren was gekozen om onmiddellijk met elke geletterde Europese bezoeker te communiceren is van lingua franca tot geheimtaal geworden.

Eerst moet ik dus de tekst ontraadselen. De steen is aan de nagedachtenis gewijd (M.S.: manibus sacrum) van Heinrich Kuhl uit Hanau en Johan Conrad van Hasselt (Corn. is een vergissing van de steenhouwer voor Conr.) uit Groningen, doctores in de medicijnen (medicinae doctorum), die voor de koninklijke Natuurkundige Commissie voor Nederlandsch-Indië (sub regis auspicio) herwaarts waren gezonden (huc missi) als natuurvorsers (naturae scrutandae causa). Gelijkelijk begaafd en geleerd maar vooral een hoogstaande levenswandel toegedaan (Pares ingenii dotibus et doctrina, magis vero moribus studiosi), mannen die vanaf hun jonge jaren in uitzonderlijke vriendschap verbonden waren (quippe a prima adolescentia singulari amicitiâ vincti), waren zij nog maar net vol energie aan de slag gegaan (strenuissime opus vix agressi) toen ze, uitgeput door zware inspanning en overgrote afmatting, een te vroege dood stierven (Labore gravissimo corporisque nimia defatigatione exhausti praematurae morti succubuêre) die voor vaderland en vrienden een hard gelag was (Patriae amicis acerbae). Kuhl stierf op 14 september 1821, 25 jaar oud, Van Hasselt op 8 september 1823, 26 jaar oud (zegt de steen. In feite stierf Kuhl drie dagen vóór zijn 24e verjaardag op 17 september – één dag na de mijne).

Kuhl en Van Hasselt zijn befaamde pioniers van de natuurlijke historie, de eerste eerder zoöloog, de ander van huis uit anatoom; er is vrij veel over hen geschreven. Ze ontdekten, beschreven en determineerden talloze diersoorten, vooral in en op weg naar Oost-Indië. Kuhl was misschien de meest getalenteerde van de twee; als schooljongen genoot hij al een zekere faam bij Duitse natuurvorsers. De Groningse hoogleraar Van Swinderen ontmoette hem op een studiereis en wist hem, zeventien jaar oud, te werven als student en assistent. Hij stelde hem direct voor aan zijn meest getalenteerde student, Conrad van Hasselt en de twee werden boezemvrienden. Samen studeerden ze vrijwel dag en nacht; ze maakten wandeltochten van honderden kilometers door Duitsland en deden beiden mee aan een academische prijsvraag voor het beste opstel over ‘Variatie en verwantschap bij zoogdieren’. Kuhl won de eerste en Van Hasselt de tweede prijs. Samen werden ze in 1820 uitgezonden naar Indië, waar gouverneur-generaal Godart baron van der Capellen, zelf bioloog en mecenas, hen opnam in zijn residentie Buitenzorg (Bogor), het Sans-Souci van Batavia. Negen maanden na hun aankomst al was Kuhl bezweken aan hun zware verkenningstochten in het tropische klimaat. ‘In hem is mij alles ontnomen,’ schreef Van Hasselt. Nog twee jaar kon hij het onderzoek voortzetten dat zij begonnen waren voordat ook hij in Buitenzorg stierf, waar hij in het graf van Kuhl werd bijgezet. ‘Daar rusten nu de beide geliefden naast elkander,’ aldus hun mentor Van Swinderen.

Hun talige leven speelde zich binnen drie overlappende taalzones af: het onderwijs, op school en in de collegebanken, gebeurde in het Latijn. In het onderzoek hanteerden ze soms het Duits, zoals in Kuhls vroege publicatie over Duitse vleermuizen of hun beider Beiträge zur Zoölogie; de verslagen van Van Hasselt zijn soms in het Frans, meestal in het Nederlands. Maar ook hier domineert het Latijn: in hun prijsverhandelingen, dissertaties, Kuhls overzicht van papegaaiachtigen Conspectus psittacorum en elders. Dat lag voor de hand omdat hét handboek voor zulk onderzoek Linnaeus’ betrekkelijk recente Systema naturae was. Maar wat spraken ze samen op hun wandeltochten en expedities? Een uitermate getalenteerd man als Kuhl had zich zeker in Groningen het Nederlands eigen gemaakt terwijl Van Hasselt alleen al als natuuronderzoeker goed Duits heeft gekend. Ik denk dat ze met elkaar een mengelmoesje van de twee talen spraken, waarschijnlijk doorspekt met elk in hun eigen accent uitgesproken Latijnse namen voor plant en dier. Functionele tweetaligheid in de internationale wetenschapstalen Latijn en Duits, vaak aangevuld met een moedertaal zoals Nederlands, was twee eeuwen terug vanzelfsprekend voor onderzoekers, die nu uitsluitend (steenkolen)engelstalig zijn.

Maar in onze inscriptie is Latijn vooral de taal van internationale communicatie én, al even internationaal, de taal der liefde. Van der Capellen liet het grafmonument in de gloednieuwe plantentuin door de Franstalige Brusselaar Antoine Payen ontwerpen. De eerste directeur van de tuin, de Duitser Reinwardt die al sinds zijn veertiende in Nederland woonde, componeerde het Latijnse grafschrift voor Kuhl. Na Van Hasselts dood moest dat uiteraard bijgewerkt worden, hetgeen gebeurde door Van der Capellen, die de oorspronkelijke tekst grotendeels behield maar er de verhouding tussen beide mannen aan toevoegde. Aan de achterkant van het nieuwe monument legde hij daarvan verantwoording af, in het Latijn: hij liet dit oprichten ut qui in vita omnia communia habuere et post mortem una habitarent, ‘opdat zij die bij leven alles deelden ook na hun dood samen zouden verblijven’. Onwillekeurig dacht ik aan een beroemde scène uit Homeros’ Ilias, waar Patroklos in een droom van zijn minnaar Achilles verschijnt en hem smeekt om, wanneer ook hij gesneuveld zal zijn, te zorgen voor een gemeenschappelijk graf. En op het kerkhof werd ik in de beste romantische traditie overweldigd door weemoed om de dood van jonge mannen en oude talen.

 

14.03 Tekstillustratie2

Heinrich Kuhl (l) en Johan Conrad van Hasselt (r)

Afbeelding uit: Charles Klaver, Inseparable friends in life and death. The life and work of Heinrich Kuhl (1797-1821) and Johan Conrad van Hasselt (1797-1823), students of prof. Theodorus van Swinderen, Groningen: Barkhuis, 2007.