Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

De twee zielen in één borst van Lucía Graves

Ilse Logie

Omdat ik er onderzoek naar wil doen, verdiep ik me de laatste tijd geregeld in een type boeken die in het Engels zo kernachtig Language memoirs worden genoemd. Het zijn autobiografieën die stilstaan bij de verhouding tussen taal en identiteit. Ze worden geschreven door auteurs die, om welke reden dan ook – ballingschap is de meest voorkomende – ingrijpende existentiële ervaringen in andere talen dan hun moedertaal hebben meegemaakt, en naderhand reflecteren over wat dit bij hen teweeg heeft gebracht. Er zijn natuurlijk de beroemde, zoals Speak, Memory van Nabokov, Die gerettete Zunge van Elias Canetti of Lost in Translation van Eva Hoffman. Andere bereiken die status nooit, wat niet wegneemt dat ze veel boeiends te vertellen hebben over de impact van meertaligheid op het leven van een concreet individu. Een voorbeeld hiervan, waar ik onlangs naar teruggreep, is Een niet bij name bekende vrouw. Herinneringen aan een Spaanse jeugd van Lucía Graves, oorspronkelijk verschenen als A Woman Unknown. Voices from a Spanish Life (1999).

Lucia Graves is de dochter van de Britse schrijver Robert Graves, bij het grote publiek bekend van zijn historische romans als I, Claudius en van zijn omstreden theorieën over de klassieke Oudheid, maar tevens dichter en een tijdlang ‘professor of poetry’ in Oxford. Lucía werd in Engeland geboren, maar in 1946, toen ze drie was, verhuisde het gezin naar Deià, een bergdorp op het toen nog volkomen ongerepte eiland Mallorca. Haar dubbele achtergrond heeft haar hele leven bepaald: ze studeerde Spaans in Oxford, trouwde met een Catalaanse jazzmusicus, om zich uiteindelijk, na haar scheiding, weer in Engeland te vestigen, waar ze nu nog steeds werkt als literair vertaalster (van de boeken van haar vader, maar ook van Anaïs Nin en bestsellerauteur Carlos Ruiz Zafón). Haar levensverhaal krijgt vorm wanneer ze naar Barcelona terugvliegt om haar bejaarde moeder te vergezellen bij een oogoperatie.

Ze vraagt zich af wanneer het gevoel van er niet bij horen ooit begonnen is. Als kind had ze er geen last van: toen bewoog ze zich moeiteloos tussen haar drie werelden – de Engelse, de Catalaanse (op de Balearen wordt een variant van het Catalaans gesproken) en de Spaanse (onder Franco was op het hele Spaanse grondgebied enkel Castiliaans toegestaan). Al snel had de kleine Lucía in de gaten dat de felle kleuren en de pure lijnen bij het mediterrane landschap hoorden, en de donkere heggen op zachtgroene velden met een wirwar van rozen bij Devonshire. Even vatbaar was ze voor de emotionele samenhang tussen woorden en talen; dead had voor haar een andere draagwijdte dan mort: ‘Dead was mijn halfbroer Davis, die vier maanden voor mijn geboorte in Birma was gestorven zonder een spoor achter te laten. Mort betekende plotseling klokgelui, diepe rouw, een heel dorp dat zich naar de kerk op de heuvel haastte, onuitsprekelijke somberheid en jongemannen die hun schouders onder een doodkist zetten.’

Maar langzamerhand begonnen die gescheiden werelden Graves parten te spelen. Het zat haar dwars dat elke taal slechts bepaalde ervaringsterreinen dekte, en dat ze zich als gevolg daarvan in geen enkele volledig wist te uiten.Weliswaar was ze Britse, maar ze had nauwelijks in Engeland gewoond; ze hoorde thuis in Spanje, maar daar had ze intussen de beklemming van het Francoregime aan den lijve ondervonden. Eerst waren er de donderpreken van de nonnen geweest en de bekeringspogingen van de griezelige pater Velasco omdat Lucia niet katholiek was, vervolgens kreeg ze te maken met het Spaanse schoolsysteem dat opriep tot gedweeë aanvaarding van de fascistische ideologie.

Wanneer haar ouders uiteindelijk beslissen haar naar een internationale kostschool in Genève te sturen, ervaart ze haar tweetaligheid voor het eerst als het voortdurend moeten overbruggen van een kloof. Maar het is ook de afstand die ervoor zorgt dat ze een helderder beeld kan scheppen van het Spanje dat ze heeft achtergelaten, van haar ‘Ithaka’ waarmee ze zich innig verbonden voelt. Intuïtief beseft ze wel dat Engels haar moedertaal is, ‘de taal van mijn intiemste emoties, de taal waarin ik met dieren of kleine kinderen praatte’, maar op dat Engels krijgt ze slecht greep. Het ontbeert de Latijnse overzichtelijkheid van de Spaanse grammatica, het is als ‘een wild dier dat ik niet kon temmen’. Maar als ze ten slotte na haar studie in Oxford naar Spanje – dit keer naar Barcelona - terugkeert om er te trouwen met haar jeugdvriend, heeft ze het daar  weer moeilijk met de rol van huisvrouw waarin ze belandt.

Graves maakt daarna ook de diepgaande veranderingen mee die gepaard gingen met het herstel van de Spaanse democratie aan het eind van de jaren zeventig. Er ontstond weer een klimaat van openheid op alle fronten, en het centralisme ruimde baan voor de autonomie van onder meer de Catalanen. Maar uitgerekend op Mallorca moest er een hoge prijs worden betaald voor het ongebreidelde vooruitgangsoptimisme dat in de plaats kwam van de vroegere bekrompenheid: massatoerisme en kaalslag, die het hele eiland ontwrichtten.

Weer in Engeland, kijkt Lucia Graves met gemengde gevoelens terug op de jaren die ze in Spanje heeft doorgebracht. Ze heeft het land van te nabij gekend om zich tot valse romantiek te laten verleiden. Het leven in de jaren veertig en vijftig was er Spartaans, er heerste schaarste en de dictatuur was fnuikend. En toch is Graves’ getuigenis ook een requiem voor een verloren Spanje, waarnaar ze nog steeds een overweldigend heimwee voelt. Het is haar niet om de ansichtschoonheid te doen, maar om de verstrengeling van mens en natuur – ‘de geur van de visnetten in de inham, de ruigte van het landschap rond het bergdorp’ – en om het hechte sociale weefsel – ‘mijn Spaanse vriendinnen en de Spaanse leefwijze, het eten, de menselijke warmte, de directheid’.

Graves verbindt haar eigen herinneringen en haar eigen bewustwordingsproces voortdurend met de evolutie van een land dat ze raak typeert. Voor de schrijfster was dit fijnbesnaarde boek een nieuwe  poging om met haar dubbele identiteit in het reine te komen. Voordien had ze al ingezien dat ze maar beter van de nood een deugd kon maken en vertaalster kon worden. Vertalen ervaart ze als een bevrijding, omdat ze dat arsenaal van onbenutte taalmogelijkheden dat haar vroeger frustreerde nu als een troef kan inzetten.

Mooi is wat er gebeurt wanneer ze de boeken van haar vader begint te vertalen. Dat deed hij voordien zelf, maar door zijn voortschrijdende geheugenverlies lukt hem dat steeds slechter. Ze beschrijft hoe ze, op een ogenblik dat hij te oud en te ziek is om nog daadwerkelijk met haar te praten, via dat vertalen toch steeds dieper in zijn wereld doordringt en zo als het ware zijn stem terugvindt.

Haar eigen kinderen heeft ze trouwens ook drietalig opgevoed, omdat dat ‘niet meer weten waar je begint of eindigt’, dat eeuwige statuut van buitenstaander ook voordelen heeft: het verruimt de blik, behoedt voor zelfgenoegzaamheid en staat garant voor een groot inlevingsvermogen.

Het getuigenis van Lucía Graves is de moeite waard. Het mag dan wat te nadrukkelijk verteld worden en gebukt gaan onder overdreven symboliek, het biedt de lezer veel tegelijk: een levensverhaal, een tijdsbeeld, maar vooral een genuanceerd inzicht in allerhande facetten van het verschijnsel meertaligheid, dat nu eens de vorm aanneemt van een worsteling, dan weer van een behaaglijk zweven tussen complementaire werkelijkheden. Relevant is, tot slot, dat Graves haar language memoir in het Engels heeft geschreven, en vervolgens zelf in het Spaans heeft vertaald.

 

Lucía Graves. A Woman Unknown. Voices from a Spanish Life. London: Virago, 1999.

Lucía Graves, Een niet bij name bekende vrouw. Herinneringen aan een Spaanse jeugd. Uit het Engels vertaald door Jacques Meerman. Utrecht: Het Spectrum, 2000.