Met grote belangstelling en betrokkenheid heb ik de bijdrage van Ard Posthuma in Filter 20:4 gelezen. Zijn bijdrage interesseert mij in hoge mate, omdat ik mij ook op het smalle pad van literair vertalen heb begeven. Na mijn docentschap als leraar Duits heb ik van mijn beroep een hobby gemaakt.
Indrukwekkend zoals Posthuma ons in zijn artikel ‘Op weg naar de einder: Marsman en de anderen’ (p. 75–78) de Duitse vertaling van een gedicht van Peter Swanborn in drie versies aanreikt. Het is inderdaad altijd weer een moeilijke overweging bij het vertalen: een Duits alternatief – hier – voor de Marsmancitaten of een treffende Nachdichtung. Posthuma geeft van eenzelfde gedicht zijn oplossingen in een meerstappenplan. Allereerst speelt hij ‘leentjebuur’ bij ‘Herr von Ribbeck auf Ribbeck im Havelland’ van Theodor Fontane (1819–1898). Daarna een volgende mogelijkheid – dieper de Duitse literatuurgeschiedenis in – met Joseph von Eichendorffs ‘Mond-nacht’.
Beide alternatieven vind ik knap gevonden en schitterend uitgewerkt. Het blijft natuurlijk wel de vraag in hoeverre deze beide gedichten nog leven bij de generatie jongeren ab 68. Zijn ze nog wel canoniek?
Misschien dat daarom Posthuma’s voorkeur uitgaat naar een oplossing met een treffend geformuleerde voetnoot (‘dit literaire muurbloempje’). Hij ‘verwerkt’ de Marsmancitaten op kundige wijze. Vooral de combinatie schwanke Pappeln vind ik mooi gevonden. Zelf had ik in II1 gekozen voor ‘schau ich zum Bruder rüber und denke’, omdat deze formulering inhaltlich und formal de broers dichter naar elkaar toe schuift. Het ritme van deze versregel loopt naar mijn mening dan ook iets soepeler.
Het is ook zo dat in de allerlaatste twee versregels ‘als het ruisen / van een pluim’ de Nachdichtung geen recht doet aan het herhaalde prevelen van de Marsmanmantra, nu in ‘der Federwisch/einer Pappel’ de klank daarvan verloren gaat. Maar soms moet je als vertaler inleveren, als je ook maar weer compenseert, en dat gebeurt met ‘schrumpfend am Horizont’ ten volle!
Ach ja, de beste stuurlui…
Zelf heb ik in mijn bundel Seizoenen verdicht/Jahreszeiten nachgedichtet (Leiden 2011) bij het vertalen van J.A. dèr Mouws ‘’t Is eind augustus/August zu Ende…’ voor eenzelfde probleem gestaan (zie origineel en vertaling onder aan deze bladzijde). Het ging om een in protestantse kringen bekende versregel ‘Uren, dagen, maanden, jaren…’ Ik koos de oplossing zoals ik die noem in mijn ‘Nachwort vom Nachdichter’ in deze bundel:
Beim Gedicht ‘’t Is eind augustus/August zu Ende’ kam der Zufall mir zur Hilfe. 2010 war ich in Südtirol, besuchte eine römisch-katholische Messe und kaufte mir nachher ein ‘Gotteslob’. Für einen protestantisch erzogenen Holländer recht interessant. Damit fiel mir das Pendant von ‘Uren, dagen, maanden, jaren...’ regelrecht in den Schoß (vgl. Gezang 292; aus: ‘Psalmen en Gezangen voor den Eeredienst der Nederlandsche Hervormde kerk’ , 1939). Und so endete das Gedicht in meiner Fassung mit den Worten ‘Der du die Zeit in Händen hast...’ (Gotteslob 157, katholisches Gebet- und Gesangbuch, 1975). Beides Jahresschlusslieder!
Het blijft dus tobben, maar wat een voldoening, als je een oplossing hebt gevonden. ‘De ware’ is echter een variabele in tijd en persoon…
’t Is eind augustus, zondag. - Blauwig waas
om verre dennen in laat middaguur;
naar ’t glooiend stoppelveld, vol sprietjes vuur,
uit stofwolkjes van grindweg loopt een haas.
En ouërwets bolronde dahlia’s
gloeien, mooi evenwijdig met de muur
van ’t boerenhuis; laag tjispren om de schuur
zwaluwen, over ’t pad langs ’t ijzergaas.
Nog rul van zaterdagse hark is ’t zand;
voetstappen staan voorzichtig langs de rand;
een schaduwpunt van halfgeel bonenblad
ligt hier en daar in ’t lijnennet op ’t pad;
door ’t dichte raam komt in gedempte vlagen
eenvoudig orgelspel van ‘Uren, dagen —’.
J.A. dèr Mouw
August zu Ende, Sonntag. - Bläulicher Dunst
um ferne Föhren zu später Mittagsstund;
ein Hase läuft zum Stoppelhang, der feuerbunt;
Sandwölkchen zeigen seiner Läufe Kunst.
Die Dahlie, altmodisch rund, in Feuer glänzt,
umsäumt die Wand des Bauernhofs genug,
und Schwalben streichen tief im Säuselflug
über den Pfad, den Drahtzaun fest begrenzt.
Gelockert noch vom Samstagsrechen ist der Sand;
Fußspuren stehen heimlich an dem Rand;
ein Schattenstrich von halbvergilbtem Bohnenlaub
fällt hie und da aufs Streifenspiel im Staub;
aus dichtem Fenster rauscht, in Wellen fast,
ein Orgelspiel: Der du die Zeit in Händen hast...
(Vertaling Hans van der Veen)