Traditiegetrouw wordt het gedicht Awater (1934) van Martinus Nijhoff ter gelegenheid van het literatuurfestival City2Cities ieder jaar in de talen van de twee gaststeden vertaald. Dit jaar waren het Hongaars en het Iers aan de beurt. Ook het weer droeg zijn steentje bij aan de Ierse sfeer in de Spiegeltent in Utrecht: door de wind en regen waanden we ons op de kliffen van Moher. Maar de Ierse sfeer ontstond vooral door de bijzonder ritmische, assonerende Awater-vertaling door de Ierse dichteres Nuala Ní Dhomhnaill. Onder het genot van een glaasje wortelsap sprak ik haar een paar dagen later over haar vertaling van Awater, de Ierse taal en haar vertaalopvattingen.
Het omstreden eindrijm
Awater, zoals uitgebreid besproken, staat bol van het klinkerrijm. Problematisch, zoals Tim Maarten Verheijen vorige week op deze plek ook al aangaf, is dat het Iers volgens Ní Dhomhnaill geen eindrijm kent. Bij navraag blijkt dat het eindrijm in de Ierse taal wel degelijk tot de linguïstische mogelijkheden behoort. Ní Dhomhnaills gezicht betrekt, en ze verklaart zich nader: ‘De meeste Ierse dichters zien eindrijm als een zwaktebod, maar sommige critici beoordelen de Ierse poëzie naar Engelse maatstaven. Zij zien eindrijm als een verrijking van het Iers.’ Deze interferentie vanuit het Engels raakt bij Ní Dhomhnaill duidelijk een gevoelige snaar. Haar afkeer is te herleiden tot de 800-jarige bezetting van Ierland door de Engelsen en de spanningen dientengevolge. Niet alleen de Ieren zelf (op mentaal, materieel en fysiek niveau) leden onder deze onderdrukking, maar ook de Ierse taal. Het verbaast me daarom niet dat Ní Dhomhnaill me vertelt dat ‘het Engels en Iers in haar gedachten nog steeds met elkaar strijden’.
Taal onder schot: rebellie tegen de bezetters
Engelse invloeden op het Iers liggen dus gevoelig. Ní Dhomhnaill vindt echter niet dat traditionele dichtvormen per definitie niet vertaald kunnen worden. ‘Het vertalen van een Engels sonnet in het Iers is niet mogelijk, maar het vertalen van een gazal, de Turkse traditionele dichtvorm, wel,’ zegt Ní Dhomhnaill. De invloed van het Engels op het Iers beschouwt ze als problematisch, maar Seamus Heaney en Paul Muldoon prijst ze om het Ierse idioom en de assonantie in hun Engelse gedichten, waarmee zij erin slagen het Engels met Iers te ‘infecteren’. Uit haar woorden, maar ook uit de intense blik in haar ogen, blijkt dat Ní Dhomhnaill vecht voor het Iers, al zegt ze niet meer actief bezig te zijn met haar ideologische ideeën nu de strijd om de literaire status van het Iers is gewonnen.
Toch schrijft Ní Dhomhnaill alleen in het Iers, een taal die, hoewel nog steeds een van de officiële talen van Ierland, naar schatting slechts honderddertigduizend moedertaalsprekers telt. De Ieren zijn onderhand stuk voor stuk meertalig, waardoor Iers-Gaelisch een kleine taal is geworden en geheel dreigt te verdwijnen. Ní Dhomhnaills werk wordt op haar aandringen in Ierland uitgegeven in gespiegelde, tweetalige edities, omdat de Engelssprekende meerderheid het Iers zo blijft zien, lezen en herkennen. Maar Ní Dhomhnaill benadrukt dat haar ideologische drang om het Iers te behouden gematigd is, zeker vergeleken met collega-dichteres Biddy Jenkinson, die door Ní Dhomhnaill in het Engels is vertaald. Deze vertalingen mochten van Jenkinson niet in Ierland gepubliceerd worden: iedere Engelssprekende Ier móét toch Iers kunnen spreken?
Taal als valuta
Wat zijn de fundamentele verschillen tussen het Iers en Engels? Volgens Ní Dhomhnaill maakt Ierse poëzie gebruik van lichter beeldend taalgebruik, terwijl het Engels sterker leunt op gemengde metaforen, die zwaardere beelden opleveren. Een directe vertaling van Ierse poëzie zou simplistische, ‘slechte’ poëzie in het Engels opleveren. Om deze opmerking kracht bij te zetten zingt Ní Dhomhnaill, midden in het knusse koffietentje, een aantal regels uit ‘She lived beside the Anner’:
A gentle peasant girl with mild eyes like the dawn. Her lips were dewy rosebuds, her teeth of pearls rare.
Ze weet nog hoe verbaasd ze was toen ze dit als kind hoorde, want tanden zijn toch zeker geen echte parels? ‘Engels en Iers zijn verschillende valuta. Als de koers voor het Engels hoger ligt dan het Iers, ben je zonder omrekening onvoordelig uit.’
Eindigen op hetzelfde voltage, de lading van een gedicht, is bij het vertalen belangrijker dan exact hetzelfde beeld gebruiken. Betekenis en vocabulaire zijn ondergeschikt aan klank en lading. Een goede vertaler erkent en ‘converteert’ de verschillende ladingen van talen.
Ní Dhomhnaills werk is door verschillende Ierse dichters in het Engels vertaald. Ze levert bij haar gedichten een kernvertaling in het Engels en heeft regelmatig contact met haar vertalers. Mochten zij onnodig veel vrijheid nemen, dan schroomt Ní Dhomhnaill niet een belletje te plegen. Maar meestal geniet ze van het resultaat. Vooral Paul Muldoon en Eiléan Ní Chuilleanáin, ‘Ierse erudieten’, kan zij waarderen om enerzijds hun trouw aan de brontekst en anderzijds hun durf om af te wijken waar nodig. Het gaat om de balans: ‘Sometimes you need to kill your darlings.’ Geloven in de capaciteiten van de vertaler is belangrijk voor Ní Dhomhnaill. Ze staat er dan ook op dat haar vertalers allemaal dichters zijn, want die vertrouwt ze. Dichters zijn zich beroepshalve zo bewust van de toon- en klanknuances van poëtisch taalgebruik dat zij hier ook bij het vertalen hun hand niet voor omdraaien. Een vertaler van poëzie kan volgens Ní Dhomhnaill alleen goed zijn als hij of zij ook zelf dicht. Een literair vertaler moet zelf ook een schrijver zijn (ik neem een slok koffie en maak snel een mental note om meer in mijn dagboek te schrijven).
Tegen Venuti’s pleidooi voor vervreemding gaat Ní Dhomhnaill fel in. Gedichten in vertaling moeten in de doelcultuur esthetisch functioneren. Ze geeft toe zich niet vaak in vertaalwetenschappelijke theorieën te verdiepen. Esthetisch functioneren ziet ze ook niet als algemene regel voor iedereen, maar wel voor haar persoonlijk: altijd, ongeacht de tekst. Zo verklaart Ní Dhomhnaill de vrijheid die ze heeft genomen door een eigen spreekwoord te verzinnen in de vertaling van Awater; esthetisch werkte het. En écht vervreemdend was het niet. Het Nederlandse publiek schrok immers ook even op van Nijhoffs onnatuurlijke en vernieuwende rijm.
Orale poëzie
Het liefst zou Ní Dhomhnaill vertaalde gedichten lezen onder begeleiding van een voordracht van het werk in de oorspronkelijke taal. Dan pas komen patronen en klanken, de belangrijkste elementen in poëzie, goed tot hun recht. Ze illustreert dit met de voordrachten van de Russische dichter Joseph Brodsky. Hoewel Brodsky in het begin alleen in het Russisch voordroeg, begon hij na zijn verbanning uit Rusland in het Engels te dichten en zijn oude werk te vertalen. ‘Maar hij is geen dichter in het Engels,’ zegt Ní Dhomhnaill. ‘Hij heeft geen gevoel voor klank. Of hij de Nobelprijs voor Literatuur nou heeft gewonnen of niet. Hij had zijn Russische gedichten beter door iemand anders in het Engels kunnen laten vertalen.’
En daar draait het uiteindelijk om: ritme, klank en esthetiek. Taal functioneert voor Ní Dhomhnaill in een bepaald raster, dat verschilt per taalgroep. Interferentie van een brontaal of broncultuur is niet bezwaarlijk op woordniveau, maar wel op syntactisch niveau. Grammatica is het onderliggende raster en het belangrijkste niveau van taal. Woorden verheffen taal niet tot kunst, dat doet de manier waarop klanken binnen het raster geplaatst worden. Poëzie en vertaalde poëzie moeten esthetisch zijn, niet voor het oog maar voor het oor. Oren die we helaas niet meer leren trainen.
Vooral voor het Iers gaat dit op. De traditie van voordracht in poëzie gaat terug tot de barden in Ierland. Ní Dhomhnaill ziet, net als andere spelers in het veld van opgevoerde poëzie, een herintrede van voordracht als essentieel onderdeel van poëzie. ‘Misschien,’ zegt Ní Dhomhnaill niet zonder hoop, ‘keren we terug naar de orale kunst, zoals in hiphop en black English. En misschien is dat hoe het Iers gered zal worden.’