Ruim dertien jaar geleden was in Filter het volgende te lezen in de rubriek ‘waaier’: ‘in hun verbeelding maken vertalers zichzelf graag onzichtbaar. Tevergeefs, zo zal hier blijken, want in de verbeelding van de schrijver kan de vertaler (of de tolk) meedogenloos zichtbaar worden. Deze waaier moet het begin worden van een serie over het beeld van de vertaler in de wereldliteratuur...’ (Filter 7:4, 2000, p. 45). Oorspronkelijk stond zo’n ‘waaier’ voor een artikel bestaande uit een ‘korte brontekst omgeven door een reeks andere teksten die erop teruggaan, naar een idee van vertaler James S Holmes’. Maar in 2000 was het idee achter de waaier al zo ver uitgewaaierd dat zij zelf kort daarna definitief verwoei. Ook de zo hoopvol aangekondigde serie kwam niet verder dan deze ambitieuze pilot. Twee jaar later dacht vertaler Martin de Haan weliswaar dat een rubriek over de vertaler als romanpersonage hem stof voor vijfentwintig jaargangen van Filter zou bieden, maar de redactie torpedeerde zijn Coronation Street-waardige ambitie door erop te wijzen dat ‘zo’n rubriek al bestond’. De Haan besloot een ‘ander onderwerp’ te kiezen, maar besprak vervolgens toch juist dit thema in zijn vermakelijke artikel over vertaalster Leonie Kuyper in Maarten ’t Harts De zonnewijzer.
De redactie had met haar collectief geproduceerde waaier uit 2000 ook wel erg woest om zich heen geslagen: maar liefst elf vertalers werden opgevoerd in zeer uiteenlopende teksten die varieerden van de eerste eeuw tot de laattwintigste, zonder commentaar of verbindende tekst. Nadat Filter zelf ook nog de plannen van De Haan had weggewuifd, ging het thema in rook op. Niet helemaal, natuurlijk; af en toe dook er nog wel een boek op waarin een vertaler of tolk een rol speelt, zoals in het artikel van Paul Franssen uit 2001 met Shakespeare als bijbelvertaler in romans van Rudyard Kipling en Anthony Burgess (Filter 8:2). Toch blijft de vertaler, en ook de tolk, als literair personage een intrigerende figuur – in 2000 gooide de waaier tolken en vertalers op één hoop, maar de Spaanse schrijver en vertaler Javier Marías laat een van zijn personages in Een hart zo blank (vertaling Aline Glastra van Loon, 1992) zeggen: ‘De tolken haten de vertalers en de vertalers de tolken ... en ik, die het allebei ben geweest ... ken hun respectieve gevoelens heel goed.’ Al loopt het misschien niet altijd zo’n vaart, de snelle uithuizige tolk en de tragere inpandige vertaler zijn toch twee verschillende karakters die zelden in één fictionele borst wonen. Maar elk van beiden kan geconfronteerd worden met zijn ‘echte’ tegenhanger: is het fictieve personage realistisch uitgebeeld? Welke activiteiten en eigenschappen zijn benadrukt? Hoe wordt het werk beschreven? Zo klaagde Martin de Haan dat vertaalster Leonie Kuyper in de hele roman slechts de woorden ‘Les deux frères’ vertaalt – correct, dat wel.
De Romeinse dichter Ennius zei dat hij drie harten had, dat wil zeggen dat hij drietalig was: hij sprak Grieks, Latijn en Oskisch. Zo is de dubbelhartigheid van de vertaler én de tolk een geliefd thema: de macht die tweetaligheid geeft, de spreidstand waarin de vertaler in twee culturen staat, de onbetrouwbaarheid van wie geen mens-uit-één stuk mag zijn, geven aanleiding tot list en bedrog. Of, in gematigder versie: de schrijver van fictie, die per definitie een bedrieger is, een leugenaar die boetseert en verzint, kan in de vertaler-tolk het on-echte, dubbele en dubbelzinnige karakter van zijn werk thematiseren. De leugenachtige tolk die ontmaskerd wordt is al een oude komische figuur: in Het jongetje uit Carthago van de Romeinse komediedichter Plautus bluft een van de hoofdpersonen dat hij de Carthaagse koopman in zijn eigen taal zal toespreken en zijn woorden zal vertalen. Daarbij fantaseert hij de wildste vertalingen bij elkaar: ‘hij wil Afrikaanse muizen een optocht laten houden en cadeau doen voor de spelen’. Totdat de koopman na een tijdje aankondigt ‘en verder zal ik gewoon Latijn spreken’. Een moderne antieke opvolger van deze figuur is de tolk in Astérix et les Goths, die de onbeschofte reacties van de Gallische gevangenen verdraait tot de Druïde Panoramix hem in vloeiend Gothisch corrigeert.
In Pascal Merciers roman Perlmanns Zwijgen (vertaling Gerda Meijerink, 2007) moet de hoofdfiguur, hoogleraar taalwetenschap Philipp Perlmann, een internationaal symposion met een klein aantal vooraanstaande collega’s organiseren. Maar hij gelooft niet meer in het vak en is niet in staat zijn eigen bijdrage op papier te zetten; voor hem ‘hebben de dingen geen tegenwoordigheid’. Alle recensenten schrijven dat Perlmann dan (bijna) plagiaat pleegt, en dat is ook zo; maar ze verzwijgen dat hij dat wil doen door de wetenschappelijke bijdrage te vertalen van een Russische collega die geen uitreisvisum kreeg en die als eigen werk te presenteren. Hij kent niet zo goed Russisch, maar met behulp van woordenboeken en andere hulpmiddelen komt hij een heel eind, en dit is eigenlijk het enige werk dat hem wél boeit. Een aanwijzing dat vertaalwerk meer bevrediging geeft dan wetenschap? De Spaanstalige auteur José Carlos Somoza geeft in Het raadsel van de filosoof (vertaling Brigitte Coopmans, 2002) een hoofdrol aan de vertaler: het verhaal, gepresenteerd als een thriller in het Athene van Plato (en duidelijk ook geïnspireerd door Eco’s Naam van de roos) is een vertaling. Er bestaat een editie van een antieke papyrus met dit verhaal over een serie moorden op leerlingen van Plato’s Akademie. Wat de lezer leest, is de vertaling van die Oudgriekse tekst, met speurder Herakles Pontor in de hoofdrol; de tekst zelf maakt duidelijk dat hij op meer niveaus gelezen wil worden: als een discussie over filosofie en daarnaast als een ander, versluierd betoog waarnaar kernwoorden en thema’s in het verhaal verwijzen. De vertaler levert daar bovenop in voetnoten en tussenstukken zijn eigen commentaar en laat weer een ander verhaal zien: in de Oudgriekse tekst ontdekt hij steeds meer verontrustende verwijzingen naar zichzelf, totdat hij ontvoerd wordt, en wel door de echte auteur. Aan het eind ‘besluit de auteur een einde aan me te maken’. Een roman die de lezer dwingt om na te denken over schrijven, vertalen, betekenis en filosofie? Of een overambitieuze epigonistische warboel met te veel Eco, Calvino en Nabokov? Ik neig meer naar het eerste. Eén factor maakt het boek voor alle niet-Spaanstalige lezers in elk geval nog boeiender: dat hier een vertaler een boek vertaald heeft van een vertaler over een vertaler. Hopelijk leeft de eerste nog wel.
Vertalers in fictie: het onderwerp is boeiend genoeg voor minstens twee sites op internet, een lijst en een drie jaar oude aankondiging van een congres. De redactie van Webfilter wil hierbij lezers graag aanmoedigen om ook zelf een stuk voor deze rubriek te schrijven over hun favoriete fictieve tolk of vertaler. Zo’n artikel heeft niet meer dan (ruim) 1.000 woorden en mag persoonlijk van karakter zijn.