
Negatiefje
Ook al is meertaligheid en vertaling het laatste jaar ontzettend aanwezig geweest in mijn leven (dat was het altijd al, maar in mijn baan van manusje-van-alles als wetenschappelijk medewerker aan het departement ‘Romanistik’ van de UPaderborn waar ik dagelijks Frans, Duits en Nederlands praat en schrijf, is het dat nog meer), heb ik tot nu toe jammer genoeg geen tijd gehad om een columnpje te schrijven over mijn vele, vele vertaalervaringen. Deze vertraging heeft er wellicht ook mee te maken dat mijn eerste jaar in de nieuwe baan en mijn ‘vele, vele vertaalervaringen’ niet altijd even vreugdevol waren. Het moet kunnen om ook daarover te schrijven, want zoals alle vertalers en gewone stervelingen wel weten, is het leven niet altijd rozengeur en maneschijn. In deze cultuur van opgedrongen ‘toxic positivity’ (je weet wel ‘silver lining’ en zo) heb ik zogenaamde ‘negativiteit’ ten volle omarmd en identificeer ik mezelf als ‘happy en proud negative person’. Dat komt er ongeveer op neer dat ik meestal gewoon met mijn miserie kan lachen. Het voorbije academiejaar heeft vertalen mij echter meer tot huilen dan tot lachen gebracht, waardoor ik nu even een therapeutisch ‘negatiefje’ moet schrijven.
Tortuur
Mijn eerste vertaalinzinking kwam al vroeg in mijn nieuwe ‘carrière’ opduiken, namelijk nog voor het semester goed en wel begonnen was. Ik moest de onderzoeksresultaten van mijn proefschrift over literaire meertaligheid in Nederlandstalige literatuur namelijk in het Duits voorstellen aan een Duitstalig publiek (dat weliswaar Nederlands studeert, maar dat is nog geen garantie dat ze ook les krijgen in die taal, zie hieronder). Na vele uren van vruchteloos vertalen, waarbij ik moest toegeven dat je academisch Nederlands, taalgrapjes en complexe theorieën niet zomaar omzet naar het Duits (nee, ook niet met DeepL of ChatGPT) moest ik de hulp van een Duitstalige collega inroepen. Na twee uur samen kniezen en wanhopige tranen van mijn kant (vaarwel goede eerste indruk) moest ook zij zich geslagen geven met de woorden: ‘Manches lässt sich einfach nicht übersetzen.’ Spoiler alert: na mijn nachtelijke breakdown wou ik de ochtendlijke lezing afzeggen, tot ik opeens assertief werd en op het idee kwam om die f*****g lezing in het Nederlands te doen, want die vindt godverdomme toch plaats aan een departement Neerlandistiek. Dat ik uiteindelijk Nederlands praatte, bleek uiteindelijk weliswaar oncomfortabel, zij het niet onoverkomelijk voor het publiek, ook al had hun clementie allicht meer te maken met hun medelijden om mijn rood gezwollen gezicht en wallen dan met hun bereidheid om een vreemde taal in die vreemde taal te studeren.
Taalbad
Een tweede minder aangename ervaring was mijn allereerste les cultuurkunde van de Franstalige wereld, waar ik uiteraard vrolijk in het Frans begon (hallo immersieprincipe), maar de studenten mij bijzonder misnoegd duidelijk maakten dat ze verwachtten dat ik een les cultuurkunde over de Franstalige wereld in het Duits onderwees, want dat is blijkbaar de traditie in Duitsland. Ik dacht eerst dat ze mij er als groentje in wilden luizen, maar tot mijn grote verbazing werd hun verhaal bevestigd door mijn collega’s. Aangezien ik de ene vreemde taal niet in de andere kan onderwijzen (dat gaat mijn competenties en mijn toen al overspannen gemoed echt te boven), heb ik voet bij stuk gehouden en mijn lessen in het Frans gegeven. Spoiler alert I: onderwijzen in het Frans is intussen een belangrijk onderwerp van de maandelijkse ‘Intstitutskonferenz’, want de studenten zijn nu vragende partij om alle lessen in de vreemde taal onderwezen te krijgen. Ik vind het een positieve evolutie dat het debat geopend is, ook al heeft het me niet bij alle collega’s populair gemaakt. Spoiler alert II: het ‘Fazit’ luidde uiteindelijk dat het niet ‘verplicht’ is om in het Duits les te geven, maar dat er niet van de docenten ‘verwacht’ kan worden dat ze hun lessen in het Frans geven of zelfs Frans bronnenmateriaal ter beschikking stellen.
Didactische tool
Het meest trieste ‘vertaalvoorval’ deed zich voor in een les literatuur over ‘les récits d’exil et de migration dans la littérature francophone contemporaine’. Aangezien de studenten weinig aan Frans worden blootgesteld (zie ‘taalbad’), begrijpen ze niet altijd zo veel van wat ik hen in het Frans vertel. Volgens het taalbad-principe vertaal ik Franse woorden bovendien meestal niet naar het Duits, want ‘blootstelling’ is in die optiek belangrijker dan begrijpen. De studenten zijn bovendien meer dan competent genoeg om de betekenis van de meeste anderstalige woorden uit de context af te leiden.
Bij belangrijke onderwerpen durf ik uiteraard wel eens afwijken van dit principe (mijn lessen zijn immers geen taallessen, maar wel ‘vakinhoud’) door inhoudelijk begrip te verzekeren via het vertalen van sleutelwoorden naar het Duits. Dit deed ik ook in een les waarin we fragmenten uit Petit Pays (2016) van de Frans-Burundese schrijver Gaël Faye bespraken. In deze roman vertelt het personage Gabriël over zijn ervaringen tijdens de volkerenmoorden in Rwanda en Burundi, die, hoewel ze (gelukkig) gedeeltelijk fictioneel weergegeven worden in de roman, spectaculair gruwelijk blijken.
Het eerste fragment betrof een scène waarin het personage Gabriël met zijn familie in de auto zit wanneer uit Radio Mille Collines opeens de ontmenselijkende haatcampagne tegen de Tutsi’s klinkt. Terwijl Gabriël nog enthousiast meeklapt en -zingt met de toon van het vorige lied, merkt hij op dat de vrolijke stemming in de auto in één klap omgeslagen is:
Tante Eusébie a brusquement éteint la radio. Plus personne ne parlait dans la voiture. Sans voir le visage de maman, je sentais son malaise. J’ai regardé Christian.
-Qu’est-ce qu’il y a ?
-Rien. Des bêtises. C’est l’animateur de la radio…Ce qu’il disait…
-Qu’est-ce qu’il disait ?
-Il a dit que les cafards doivent périr.
-Les cafards ?
-Oui, les cafards. Les Inyenzy.
-…
-Ils utilisent ce mot pour parler de nous, les Tutsi.
Op mijn vraag aan de studenten waarom de stemming in de auto opeens omsloeg, kreeg ik niets dan uitdrukkingsloze gezichten en schouderophalen. Aangezien de Studis over het algemeen best actief zijn in de lessen en een groot gevoel voor onrecht hebben, ging ik ervan uit dat het gebrek aan reactie te maken had met een tekort aan vocabularium: ‘Weten jullie eigenlijk wat dat wil zeggen, het woord cafards?’ Nog meer ‘blank faces’ en schouderophalen. Het is pas wanneer ik besluit om de harde middelen in te zetten en ‘cafards’ naar het Duitse ‘Kakerlaken’ vertaal, dat er inderdaad reactie komt: schok en ongeloof. De ernst van de in het fragment beschreven rassenhaat drong pas in vertaling echt tot de studenten door.
Jammer genoeg heb ik het daar niet bij gelaten. In mijn didactische ijver dacht ik dat de studenten de problematiek van de genocide nog niet genoeg begrepen hadden en ging ik nog snel over naar het volgende fragment. Die passage beschrijft de ervaringen van Yvonne, de moeder van Gabriël, die na de honderd dagen van genocide in Rwanda op zoek gaat naar haar familieleden en in haar ouderlijke huis alleen nog maar lijken aantreft. De manier waarop deze ontdekking beschreven wordt, is bijzonder choquerend, want Yvonnes verwanten zijn al drie maanden dood. Wanneer ze de lijken van haar geliefden probeert op te heffen om ze te begraven, glijdt het verrotte, vloeibaar geworden vlees gewoon tussen haar vingers door. Ze moet de bijna ontbonden lichamen uiteindelijk stukje per stukje naar de tuin transporteren om ze er te begraven. Wanneer dat is gebeurd, blijven overal contouren achter, want het lijkvocht is in de vloer gedrongen. Voor Yvonne zit er niets anders op dan het in de grond gesijpelde exsudaat met water en spons uit de vloer schrobben. Na haar terugkeer naar Burundi is de vrouw er mentaal zo erg aan toe dat ze haar trauma elke nacht stomdronken met haar jonge dochtertje deelt.
-Tu te souviens de tes cousines ?
-Oui
-Quand je suis arrivée à la maison de tantine Eusébie, c’est elles que j’ai vues en premier. Allongées sur le sol du salon. Depuis trois mois. Tu sais à quoi ça ressemble, un corps, au bout de trois mois, mon bébé ?
-…
-Ce n’est plus rien. Que de la pourriture. J’ai voulu les prendre, mais je n’y arrivais pas, elles me filaient entre les doigts. Je les ai ramassées. Bout par bout (…) Mais dans la maison, il y avait toujours ces quatre taches sur le sol. Des grandes taches à l’endroit où ils étaient depuis trois mois (…) Je grattais le sol avec mes ongles, mais leur peau et leur sang avaient pénétré le ciment. J’avais leur odeur sur moi. Cette odeur qui ne me quittera plus. J’ai beau me laver, je suis sale, je sens leur mort, toujours.
Wanneer ik de studenten vervolgens vraag waarom Yvonne zich na haar terugkeer uit Rwanda zo vaak en zo lang wast, stoot ik weer op een talig begripsprobleem. Met een zucht zeg ik dan maar dat ze het fragment in DeepL kunnen gooien, waarna hun gezichten meer en meer uitdrukking krijgen, zij het van afkeer en ontsteltenis. Mijn trots over het goed gekozen fragment sloeg al snel om in schaamte toen een van de studentes begon te huilen. Hoewel vertalen als didactische tool om meer inhoudelijk begrip te krijgen hier duidelijk heeft gewerkt, kwam het met ongewenste neveneffecten.
Uiteindelijk heb ik deze lessenreeks afgesloten met twee lichtere verhalen over migratie, die de confrontatie met andere normen en waarden en cultuurverschillen met veel humor beschrijven. Over migratie en exil bestaan immers ook vrolijke verhalen, ook al heb ik lang moeten zoeken.