Vertaaldag  Archief

2025

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Het Lexicon van Gevoelige Woorden

Het o-woord

Gys-Walt van Egdom

De positie van de (literair) vertaler is de laatste jaren breed uitgesmeerd over media altegaar. Door stelselmatige onderbetaling zijn er veel toegewijde vertalers die de hoop op voltijds emplooi binnen de vertalerij hebben moeten laten varen. Kenmerkend voor het pessimisme is bijvoorbeeld de ietwat larmoyante titel van een opiniestuk van Annemart Pilon, dat in 2021 in het NRC verscheen: ‘Ik kan mijn werk niet betalen’. De tariefstelling is natuurlijk het grootste punt van zorg in de vele beschouwingen op de positie van vertalers. Toch zijn er ook nog andere zaken die de financiële onzekerheid voeden. Wat te denken van de instabiliteit die voortkomt uit het zelfstandigenbestaan: overeenkomsten hebben vaak betrekking op één boekvertaling en na die vertaling moet niet zelden worden gezocht naar een nieuwe opdracht. De ongerustheid over de levensvatbaarheid van het beroep van literair vertaler is recent ook toegenomen door de opkomst van GenAI. Met het pilotproject van uitgeversconcern VBK hebben een aantal vertalers hun laatste hoop op een toekomst zien vervliegen.

Op 12 april 2025 organiseerden Filter en de VertalersVakschool een symposium. De sepulcrale titel was gelijkluidend aan het jongste Filter-nummer: ‘De laatste vertaler’. Die zoele zaterdag was er opvallend veel volk op de been. Jong en oud leek bijeen te zijn gekomen om de teraardebestelling van de laatste vertaler mee te maken. Het script leek geschreven. Traantje hier, traantje daar. Een instemmend knikje volgend op een treffende grafrede: zo was-ie, de laatste vertaler ten voeten uit. Een grimlachje waar Paaltjens niet van terug zou hebben. The works.

Paradoxaal genoeg was er echter van een grafstemming geen sprake. De middag was rijkgevuld met opbeurende reflecties op het springlevende(?) beroep dat ‘vertaler’ heet. Een thema dat tijdens het symposium veelvuldig werd aangesneden was de nevenactiviteit. Waar de nevenactiviteit in het doemdenkend dictionaire van menig vertaler synoniem pleegt te zijn met een pacemaker, een defibrillator of een ijzeren long – iets wat het vak kunstmatig in leven houdt – , daar riepen de bespiegelingen van de sprekers en panelleden ineens geheel andere associaties op. Hoewel nevenactiviteiten, zoals Manik Sarkar tijdens zijn praatje over schrijven en vertalen aangaf, ook een verlammende werking kunnen hebben, werden ze vaak getypeerd als een verrijking.

En waarom ook niet? Als we alleen afgaan op de esthetische eigenschappen van de literaire vertaling, dan leidt het geen enkele twijfel: als uitvoerend kunstenaars zouden vertalers een grote zak geld toegestopt moeten krijgen voor elke trouvaille die haar weg naar de doeltekst weet te vinden, genoeg om het vertalerschap als voltijdsberoep aan te slaan. Maar is het, los van die idealistische voorstelling, wel wenselijk om voltijds als literair vertaler te werken? Er zijn, dunkt me, genoeg redenen om de helaasheid van de nevenactiviteit, de bij of zelfs hoofdverdienste, te nuanceren. Binnen de vertaalsociologie heeft de ook-vertaler – het o-woord in deze column – een rechtmatige plaats in het bestel. Vertalersportretten, zoals de portretten op VNLex, laten ons zien dat de nevenactiviteit niet slechts een noodverbandje is – geen veeg teken hoeft te vormen dat de vertaler zich in een precaire situatie bevindt. De ook-vertaler verstevigt diens positie in het literaire veld, door les te geven, literatuur of journalistiek te bedrijven of zakelijke teksten te vertalen. De ook-vertaler mengt zich onder andere boekenvakkers, in de hoedanigheid van uitgever, redacteur of persklaarmaker. De ook-vertaler verzorgt nu eens praatjes, workshops en cursussen, dan weer wordt er gezeteld in een jury of worden de rangen van een beroepsvereniging vervoegd. De ook-vertaler leidt een dubbelleven als kunstschilder, als operazanger.

Maar hiermee, zou ik zo willen zeggen, hoeft de ode aan de ook-vertaler nog geen einde te kennen. Vaak zien we in vertaalsociologisch onderzoek dat we de activiteiten belichten die bijdragen aan de status van de vertaler (diens symbolisch kapitaal), die de waarschijnlijkheid vergroot dat de vertaler, via omwegen, een publicatiekanalen weet te vinden. Maar er zijn nog genoeg waardige nevenactiviteiten die de vertaler van dienst kunnen zijn, geloof me vrij. Ik heb het dan niet eens over Pilons logica van ‘het geld-hebben-om-te-vertalen’. Ik heb het over de mogelijkheid die nevenactiviteiten bieden om los te komen, fysiek en cognitief, van het monnikenwerk dat vertalen is. Daarom mag het o-woord ook de ook-vertaler bezingen die, naast het vertalen, geen activiteiten van literaire, taalkundige of kunstzinnige aard verricht. Vertalers die hun lichaam sparen door geen acht (of langer) uur per dag achter een bureautje op een toetsenbord te tokkelen. Vertalers die hun hardnekkige vertaalproblemen niet koppig achter hun schermpjes, al zoekend op het internet, proberen op te lossen, maar die de boel de boel kunnen laten. Een ode aan de ook-vertaler verdient een inclusieve benadering. Want, ja, de ook-vertaler hijst zich ook in een doktersjas. Ja, de ook-vertaler knipt de haren van advocaten, croupiers en andere ook-vertalers. Ja, de ook-vertaler vult vakken bij de Lidl en loopt behulpzaam met oude mannetjes mee, mannetjes die wanhopig naar de visfond of pistachenoten zoeken. Ja, ook die vertaler haalt voordeel uit diens ook-vertalerschap. Die ook-vertaler is er ook. En dat is misschien maar goed ook.