Toen ik de titel zag van dit prachtige essay van Francis Mus1 schoot me een gedachte te binnen die ook mij ooit verontrustte. Ik verdiende mijn brood met letterkundige zijn en vertaalwetenschap bedrijven. Dan belandde je op conferenties en hoorde je je peers en dacht je: ze praten toch anders, ze praten meer op een metaniveau. Kwam dat nou omdat zij angst hadden voor de vertaler? Zeker bij de comparatisten tussen wie ik werkte was dat vreemd genoeg het geval, maar ook sommige vertaalwetenschappers – collega’s waren het, en nog aardig ook – leken zich in hun verhalen soms verre te houden van het vertalen en de mensen die erachter schuilgingen. Eindelijk gaat iemand het gevecht aan, dacht ik dus toen ik de titel van dit essay las, en ergens is dat ook het geval, want Francis Mus blijkt na lezing iemand te zijn met veel liefde voor het vertalen en de mensen die vertaler heten. Toch werd ik na de eerste bladzijde op een ander been gezet. En weet ik niet zeker of de vraag van het essay nu wel beantwoord wordt. Ziehier mijn belangrijkste bezwaar. De rest is lof en prikkeling.
Het essay blijkt vooral te gaan over het feit dat vertalen zich aan het zicht van veel mensen onttrekt en dus over de onzichtbaarheid van de vertaler – het gaat niet om het terugdeinzen voor zijn gevaarlijke, vast veel te hybride, ongrijpbare statuur. Maar voor de duidelijkheid: dat doet me bijzonder deugd. Ik leef als het ware al een eeuwigheid met die zichtbaarheid. Met het tijdschrift Filter drijven we al sinds 1994 op vier programmatische zinnetjes uit het allereerste nummer:
Als dat het doel is van het tijdschrift, de zichtbaarheid van vertaling vergroten, dan is er ook een redactioneel uitgangspunt: aan vertaling valt iets zichtbaar te maken. Vertaling is niet neutraal. Waar een filter is, is geen sprake van volledige oplossing. Er is weerstand, er is kleuring, er is een rest.
Omdat ik zo met het tijdschrift verweven ben, tot in al mijn poriën, besef ik eens te meer dat die zinnen misschien ook het fundament zijn geweest van alles wat ik gedaan heb en doe (al was ik er al vóór Filter). Zeer beangstigend, misschien ben ik wel bang voor de vertaler in mezelf. Hoe consistent we, tegen beter weten in, zijn – sorry voor de onbescheidenheid, niet eens vermengd met zelfspot – lees ik in het allerjongste, ‘groene’ nummer van Filter, waarin prachtige stukken staan en ikzelf heb geschreven over het verband tussen vertalen en schimmels. Daarin staat deze zin:
Wat hebben schimmels met vertalen te maken? Ze kunnen alle vormen aannemen, grillig en wel, onvoorspelbaar, bizar, hoogst eigen. Dit beweer ik ook: de ziel van vertalingen zit ’m in het onderhuidse, het ondergrondse, het onzichtbare.
De schimmels van de vertaling dus. Welke lessen vallen hieruit te trekken, lessen die meer zijn dan eigen roem doen groeien? Met excuses aan Francis Mus ook, want ik ben in zijn essay nu nog niet verder gekomen dan de titel. En het moet over het betoog gaan. Op pagina 5 – de allereerste woorden – gaat het direct over het zichtbaar maken van de vertaler door haar of hem op de cover te vermelden, een actie die in Vlaanderen en Nederland mede geïnitieerd werd door een jonge vertaler, Annemart Pilon.2 Francis Mus stelt een aantal cruciale vragen, onder meer: ‘Staat erkenning gelijk aan zichtbaarheid’? Het zijn inderdaad de jonge vertalers die nog erkend moeten worden, of herkend, of zichtbaar. Ze moeten opdrachten krijgen. Dat is uiteraard van belang. Vervolgens neemt Francis Mus – al op p. 6 inmiddels – m.i. de juiste zwenk door te stellen dat zichtbaarheid in vele vormen en gradaties kan voorkomen. Filter nr. 1 had het over het zichtbaar zijn van de vertaler in de tekst, hetgeen vervolgens dertig jaar lang leidde tot beschouwingen die je in de kern vertaalkritisch kunt noemen.3 En het leidde tot het besef van de kleuring die elke vertaler aan haar of zijn tekst geeft. In mijn dankwoord bij de Nijhoff Vertaalprijs noemde ik dat terloops maar welbewust de ziel van een tekst. Ongrijpbaarder kan het niet. De ziel heeft ook schimmels. Maar nadenken daarover doet de balans tussen dienend en niet zo gedienstig vertalen – een hoofdthema van het boekje – doorslaan naar het laatste.
Kritiek gebruikten en gebruiken we steeds in neutrale zin: het uitfilteren van het eigene van een vertaling teneinde het aan te wijzen, in al zijn glorie of met al zijn gebreken. Tekstarbeid is dat: eenvoudiger bij de paratext, moeilijker in, om en onder de vertaling zelf. Dat is voor mij nog steeds het belangrijkste. Alle andere zichtbaarheid, hoe belangrijk of vleiend ook, is bijzaak – mooi, maar ook bijzaak is dus: je naam op de cover krijgen, een prijs winnen, geïnterviewd worden, aan forums deelnemen, vertalersgelukstournees beleggen etc.. Essentieel, ook bij Francis Mus, is het inzicht dat alle zichtbaarheid verbonden is met een visie op wat vertaling is (p. 7-8). Dat wordt bijzonder overtuigend aangetoond. Aangenaam geformuleerd is ook de koppeling met de status die een vertaler heeft: het zogenaamde ‘topsegment’, de gesettelde vertalers, krijgt alle ruimte die ze maar wil.4
Mayröcker, Berman en andere helden
Een opvatting: een vertaling heeft – dus – te allen tijde een meerwaarde ten opzichte van het origineel. Met paratext erbij leidt dat eens te meer tot het versterken van de eigenheid van de vertaalde tekst, al is het ‘neutrale’ ontsluiten an sich al een culturele handeling van jewelste (en het is mooi dat daar een mens tussen zit, met welke vertaalopvatting ook). Francis Mus schrijft in zijn boekje spannend en met overzicht over (ooit) vigerende vertaalopvattingen, zowel vertaalwetenschappelijk geplaatst als met gezond verstand – ik bedoel: filosofisch –, steeds wikkend en wegend op die evenwichtsbalk van trouw en dienend vertalen tegenover vrij en zelfbewust. In dat kamp schaar ik me bij de laatsten, inclusief de pretentie trouw te zijn (maar waaraan?). Met al het louter dienende en wegcijferen heb ik (denk ik) moeite: je ziet de vertaler namelijk altijd, ook als zijn of haar naam er niet op staat en er geen voor- of nawoord volgt. Ook bij meneer of mevrouw AI. Of juist bij hen. Laat me getuigenis afleggen: In mijn nieuwste vertaling – Friederike Mayröckers Alle omhelzingen – zeg ik dit:
Je kunt opgetogen raken van de sprankelende creativiteit die uit haar teksten spreekt en tegelijk met je handen in het haar zitten vanwege de mysteries die erin verstopt zitten. (…) Ik vertaalde de omhelzingen graag, ook omdat het zulke intieme en eenzame gedichten zijn. Ze zitten vol leven en beleving, maar wat omhelsd zou moeten worden ontbreekt. Wat rest zijn kussen in het luchtledige. En daar zocht FM een taal en een vorm voor. Daarom mag in de vertaling het Nederlands nergens worden vervlakt en staat het de vertaler vrij5 bijzondere woorden op te diepen die ooit en ergens bedacht zijn, als extra’s of voor nieuwe nuancering.6
Terug naar die andere FM. Het conclusiedeel, vanaf p. 50 ongeveer, las ik, onder invloed van de enorme instemming waarmee ik het betoog beleefde, zo ontvankelijk mogelijk. Het is interessant te zien in welke bochten vertalers zich met hun vertaalopvattingen allemaal wringen, soms ook helemaal los van de vertaling die ze maakten, lijkt het. Maar ik struikelde toch ook toen ik las dat een vertaler vaak overvleugeld wordt door de auteur, en ik schrok op bij woorden als ‘de suprematie van het origineel’. Ik huiverde blijkbaar omdat ik zelf vaak andersom denk – het origineel is niet heilig en wordt sowieso grondig ontheiligd door de vertaler. Maar Francis Mus is genuanceerder dan ik en komt uit bij een idee van Olga Tokarzcuk, die blij is Montaigne in het Pools te kunnen lezen zonder – als naar verluidt de Fransen zelf – ‘archaïsche martelingen’ te hoeven ondergaan.7 Vertaalwinst noemt Francis Mus dat (op p. 53). Mooi, maar dat alleen ‘af en toe’ iets in de vertaling gewonnen kan worden is me te zuinig. We zijn in het betoog aanbeland bij een gevoelig punt. Mus heeft het over een tekst van de notoir lastige maar prikkelende Antoine Berman8, een mooi en herkenbaar verhaal met een focus op een passage waarin deze sombere denker – die ervan uitgaat dat een vertaling bestaat uit ver- en misvormingen van het origineel – toch spreekt van ‘het vermogen tot verlichting’ [cf. p. 55]. Je moet die tekst lezen om dat helemaal te doorgronden. Na bespreking van Berman, Steiner en Benjamin koppelt Francis Mus hun gedachten helder en intrigerend aan uitspraken van Nijhoffprijswinnaars. Dat blijkt geen probleem te zijn. Hij komt uit bij de hermeneutische benadering als ‘derde weg’ [p. 58] – waarna hij tot mijn genoegen uiteindelijk het idee van een heilig en onveranderlijk origineel sterk relativeert. Ik onderstreep het: zonder vertaling is een origineel niets.9
Tot slot
Het is duidelijk dat in deze tijden geen essay over vertalen voorbij kan gaan aan de opkomst van AI. AI zal tot allerlei verschuivingen leiden. Vooralsnog blijven er ontegenzeggelijk teksten – en boeken – die minder te lijden hebben onder geautomatiseerde vertaling omdat ze eraan ontsnappen. Neem Mayröcker, teksten die in het origineel al dusdanig grillig en bijzonder zijn dat meneer of mevrouw AI er geen touw aan zal kunnen vastknopen. Het zou heel goed kunnen dat er zich twee soorten ‘vertalers’ zullen ontwikkelen: zij die meer een eindredacteur van gegeven vertalingen zullen worden, en vertalers die hun vertaalvaardigheid en creativiteit moeten blijven inzetten bij teksten die door AI niet begrepen kunnen worden. In het denken over vertalen zal vertalen – het literaire – dus steeds minder afgeschilderd worden als een vak dan als een kunst. In de mooiste paragraaf uit Wie is bang voor de vertaler?, die ‘De discrete vertaler’ (p. 38-40) heet, legt Francis Mus een ander verband met de huidige tijd. Hij stelt de belangrijke vraag of ‘zichtbaarheid de enige of meest wenselijke weg naar erkenning is’ [38]. Hij twijfelt daaraan en ik deel die twijfel. Zijn waarneming dat de gelijkschakeling van erkenning en zichtbaarheid iets zegt over de hedendaagse tijdgeest is intrigerend. Laat ik eindigen met deze door Francis Mus kort maar krachtig beschreven tijdgeest:
Zien en gezien worden is op veel gebieden de norm geworden. Recentelijk heeft een aantal filosofen die tijdgeest bekritiseerd. Tinneke Beeckman pleit voor het koesteren van schroom als een vorm van terughoudendheid. Het is een bewuste beslissing om iets niét te doen. Ignaas Devisch vraagt zich af of elk gevoel gedeeld moet worden en schreef een werk over de kracht van stilzwijgende emoties. Peter Venmans wijdde een boek aan ‘discretie’ als een vergeten deugd in wat hij een ‘opdringerige tijd’ noemt.
Noten
1 Francis Mus, Wie is bang voor de vertaler? Borgerhout: Letterwerk 2024.
2 Uiteraard moet hier ook Martin de Haan genoemd worden, auteur overigens van een essay over vertalers in hun hoedanigheid van schaduwkunstenaars.
3 Misschien is vertaalreflectief beter, maar dat klinkt weer zo veilig.
4 Zoals daar zijn: nawoord, voorwoord, ander papier, tekeningen, mooie omslagen etc., zolang het betaalbaar blijft uiteraard.
5 Vrij is een cruciaal woord hier, dat mij altijd terugvoert naar een essay van Nijhoff waarin hij provocatief stelt dat hij vertalersvrijheid hoger acht dan de vrijheid van de auteur. In een recent essay boog ik mij over het verschil in vertaaltradities bij poëzie tussen het Nederlandse en Duitse taalgebied – onder invloed van dichters wordt er in het Duitse taalgebied, beweer ik, vrijer vertaald. Vandaar dat ze ook een vertaalprijs hebben voor vertalende dichters.
6 Nuancering van wat, vraag ik me later af – ik denk zowel van de ziel van Friederike Mayröcker als van die van mijzelf in mijn actieve rol van vertaler. Het gaat om Alle omhelzingen (Doetinchem: m10boeken 2024).
7 Dit doet sterk denken aan het boek van Peter Utz (Anders gesagt – autrement dit – in other words. Übersetzt gelesen: Hoffmann, Fontane, Kafka, Musil. München: Hanser 2007) waarin hij betoogt dat de Fransen beter uit zijn met hun vertalingen van o.a. E.T.A. Hoffmanns Der Sandmann omdat er door die vertalingen telkens een ander licht over het verhaal schijnt.
8 De vertaling van dit essay stond overigens pas in de tweede druk van Denken over vertalen, die van 2010. Misschien zegt het iets overt een ontwikkeling in het autochtone denken over vertalen tussen 2004 en 2010. NB: Berman is overigens niet alleen theoreticus maar ook vertaler.
9 In verband hiermee is de reflectie op p. 46 over de vertaling als antwoord op het origineel relevant. Idem geldt dat voor de passage op p. 58 over het origineel als ‘een veelheid van originelen’.