Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Emiel, Pientje en de Spinotsjakkabrug

Ton Naaijkens

Vlak bij huis hier bevindt zich de Spinozabrug, door onze brakke tomtom verhaspeld tot iets als Spinotsjakkabrug. Op de brug staat een huisje, 1 bij 2 meter ongeveer, fraai van bouw en kleur maar deurloos en met betonnen vloer. Het is niet bewoonbaar, wat een zekere parallel oplevert met het asielzoekerscentrum even verderop en met de twee vlakbij aangemeerde cruiseboten die Oekraïners onderdak bieden. Loop je door de voetgangerstunnel onder de brug dan kom je vijf spreuken tegen die vast van Spinoza zijn en stof tot nadenken bieden bij het wandelen. Twee stammen er inderdaad van de filosoof, drie niet, maar een ervan zou je onder verwijzing naar de cruiseschepen graag toeschrijven aan de Portugese balling die hij was: ‘Oordeel het schip niet als het nog op land staat.’ De twee diepzinniger spreuken zijn allebei goed voor een flink stuk weegs: ‘Volledige kennis van iets veronderstelt kennis van zijn oorzaak’ en ‘Wat wij toeval noemen is het toevluchtsoord der onwetendheid’.

Als notoire aanhanger van toeval in al zijn hoedanigheden trek ik me de laatste uitspraak, indien goed begrepen, wel aan. De oorlog die we meemaken is geen toeval, de klimaatcrisis evenmin. Het is meer een persoonlijk iets, dat toeval: het levert mijmervragen op als ‘hoe ben ik hier beland, zover gekomen, tegen die en die opgelopen etc.’. Op mijn intussen traditionele nieuwjaarswandeling werd mij van alles gevraagd, ook waaraan ik eigenlijk mijn liefde voor de literatuur had overgehouden. Ik dacht terug, wist het eigenlijk niet goed, en nam me voor een van de eerste boeken te herlezen waardoor ik in een staat van literaire opwinding moet zijn gekomen. Maar wat hierna volgt over dat kinderboek – Erich Kästners Emiel en zijn detectives – is niet per se interessant voor anderen en volstrekt persoonlijk van aard. Pro domo geschreven, ter ere van het toeval – de eerste gelegenheid voor de lezer om af te haken – als u er niet al meteen op de Spinotsjakkabrug de brui aan hebt gegeven.

***

In het genoemde boek van Erich Kästner uit 1929, dat ik begin jaren zestig in vertaling heb gelezen, draait het om een tamelijk braaf jongetje dat een hekel heeft aan zijn zondagse pak maar dat toch aan moet van zijn moeder als hij een reisje gaat maken naar Berlijn. Of het fenomeen ‘zondagse pak’ nog bestaat betwijfel ik (ook ‘paasbest’ heeft zijn tijd gehad), maar het draagt nog steeds bij aan het prachtige patina op een oudere tekst als je die anno nu leest. Emiel, die overloopt van plichtsbesef en liefde voor zijn moeder is, afhankelijk van de vertaling, een ‘schooljongen’, een ‘h.b.s.-scholier’ of gewoon een ‘scholier’. Er zijn heel wat vertalingen in het Nederlands, en afbeeldingen van Emiel verraden meteen hoe verschillend men zich hem heeft voorgesteld: 

De tekeningen zijn respectievelijk van Eelco ten Harmsen van der Beek (1897-1953), van een onbekende en van Walter Trier (1890-1951). Trier was de oorspronkelijke illustrator van dit eerste kinderboek van Kästner. Zijn tekeningen vind je ook nog terug in de in 1997 bij Houtekiet/de Fontein verschenen vertaling, inclusief de vertaling uit 1937 van de hand van Annie Winkler-Vonk. Er is nog een recentere vertaling, door Elly Schippers (Lebowski Publishers 2014), waarbij de oude Trierillustraties worden overgenomen, behalve op het omslag:

Genoemde Annie Winkler-Vonk zien we terug in de uitgave die ik als jochie las: die was uitgegeven door de Margriet Jeugdbibliotheek van De Geïllustreerde Pers N.V. te Amsterdam, zonder jaarvermelding maar volgens de KB te dateren rond 1960. Maar nog vóór Annie Winkler-Vonk, die we in 1937 nog tegenkomen als Annie Vonk in een uitgave van L.J. Veen’s Uitgeversmaatschappij, verscheen bij Boekerij ‘De Voortganck’ (te Amsterdam) een vertaling van Joh. Kuiper: in 1930, vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van het origineel. Die vertaling heeft de tand des tijds dus niet doorstaan. Zoals gezegd: ik ken het boek in de uitgave van de Margriet: je kon het begin jaren zestig vast voor een redelijke prijs aanschaffen als je geabonneerd was op het fameuze damesblad. Ik ben er mijn moeder dankbaar voor: Emiel zette me steviger neer op het leespad, zeer gezond voor een jongetje dat verder alleen aan voetballen dacht op ‘’t veldje’ achter ons huis (zand, keien, modder, een en al oneffenheid en tussen tuinen van buren die de bal niet teruggaven als die in hun tuin beland was).

Maar welke kant heeft dat boek me nou opgestuurd? Ben ik beïnvloed? Braaf gemaakt? Richting alfa geduwd, tot letterkunde verleid? Allemaal onbeantwoordbaar. Misschien ben ik moreel meer gestuurd dan ik denk. En maakte het eigenlijk uit welke vertaling ik las? Ik ga de vertalingen maar eens nader bekijken, en zoals gezegd: puur voor mezelf, uit een soort vakidiotie. En de vertalingen verschillen niet veel; ja, Joh. Kuiper noemt Emiel vaak ‘een zoete jongen’, heeft het over ‘dien koffer’ en spelt nog anders (‘heusch’). Emiels nichtje heet er ‘Pientje’, terwijl Annie Vonk de toch zeker enigszins merkwaardige benaming ‘Pony Hoedje’ heeft nagelaten – volkomen analoog aan Kästner die het heeft over de ‘Cousine Pony Hütchen’. Elly Schippers, die vaak andere, modernere vertaaloplossingen kiest, houdt ook vast aan Pony Hoedje. De vertalingen en de afbeeldingen ademen een andere sfeer, maar opvallend is wel dat de binnenkort honderd jaar oude plaatjes van Trier tot in onze tijd bruikbaar blijven, net zo goed als de vertaling van Annie Vonk die met gemak negentig jaar overeind bleef. Dus: 1930 Kuiper, 1937 Vonk, 1960 Winkler-Vonk, 1997 Winkler-Vonk, 2014 Schippers (NB volgens het colofon is die vertaling van 2014 een herziening van een vertaling uit 2008, maar die versie is onvindbaar, ook in de catalogus van de KB en via boekwinkeltjes.nl).

***

Zoals gebruikelijk bij kinderboeken zijn de vertalingen gemaakt door vrouwen. Op de eerste na, denk ik aanvankelijk. Tot ik ontdek dat Joh. Kuiper staat voor Johanna Kuiper. Wie is dat? Eerst lijkt het erop dat Annie Vonk (1909-1993) meer sporen in de geschiedenis heeft achtergelaten, ook via haar man, Johan Winkler, met wie ze Joseph Roths Radetzkymarsch vertaalde (1946).1 Een onvolprezen naslagwerk, het Vrouwenlexicon, profileert haar als belangwekkend kinderboekenschrijfster en noemt andere verdiensten.2 De Emiel wordt er haar eerste vertaling genoemd. Annie verzorgde op dat moment de vrouwenpagina van Het Volk, waar Johan Winkler redactiechef was. Het portret op het Vrouwenlexicon geeft een aardig beeld van de kringen waarin ze verkeerde3 – lees het maar na. Ik volsta met het citeren van een zin die me verrast: 

[Haar] meisjesboek Jansje Kippekop (1952), een sterk autobiografisch verhaal over een meisje uit een arbeidersgezin, en [haar eigen] lievelingsboek, beleefde vertalingen in het Duits (Hannchen Kippekop, 1955) en Engels (Janny, the story of a little Dutch girl, 1961).


Annie Winkler-Vonk en haar man

Maar Johanna Engelberta Kuiper (1896-1954) blijkt een nog intrigerender persoonlijkheid te zijn geweest, passend bij die aparte uitgeverij De Voortganck, waarvan bij de KB negen boeken bekend zijn, het eerste ervan de gebundelde redevoeringen van ‘het Zuidzee-opperhoofd Tuiavii van Tiavea’. Ook van Johanna Kuiper is een lemma opgenomen in het Digitale Vrouwenlexicon. Ze was schrijfster, feministe, socialiste en leidde een turbulent, vrijgevochten leven (lees verder over de vrije liefde die zij aanhing, over een oudere getrouwde mijnwerker en vakbondsleider voor wie zij viel, over de befaamde Wibaut, over het verhuizen naar Zweden).4 Ook Johanna Kuiper schreef kinderboeken, waaronder Meisjesstudente (1950), dat ging over hoe je als meisje een eigen leven opbouwde. Vertaalhistorisch gezien moeten Annie en Johanna concurrenten zijn geweest, want er is overlap in het soort boeken of auteurs dat ze vertaalden (Upton Sinclair bijvoorbeeld).

Johanna Kuiper was dus een vrouw van enige sociale betekenis.5 Haar concrete vertalingen worden in het Vrouwenlexicon niet genoemd, dus ook niet haar Emiel-vertaling, die zoals gezegd ook vertaalhistorisch van de radar verdwenen is. Waarom? Waren die boeken misschien te ouderwets? Ach, het gebeurt wel meer, misschien is het van geen belang en moeten we het laten zoals het is.


Johanna Kuiper

 

***

En nu – ik heb dus wederom een mogelijkheid geboden aan de lezer, hoe autonoom ook, om af te haken – nu sla ik toch maar hier en daar aan het vergelijken, puur uit nieuwsgierigheid en een snufje bezigheidstherapie. Niet eens systematisch, alleen om nog iets anders te laten zien dan de aangeslagen toon. Zo worden Emiel en zijn berover aan de Berlijnse straatschoffies voorgesteld:

1930 (p. 73) (Joh. Kuiper)

‘”Mijne heeren! Dit hier is Emiel uit Neustad. Het overige heb ik jullie al verteld. Daar zit het smerige varken, dat hem zijn geld heeft ontstolen. Die daar, rechts, met een zwarte meloen op zijn kop. Als die vent ons ontsnapt, zijn we allemaal papkinderen, en vragen we morgen een fopspeentje aan moeder. Begrepen.”’

1960 (p. 73, sic) (Annie Winkler-Vonk)

‘”Ziezo, mannen!  Dit is Emiel uit Neustadt. Al het andere heb ik jullie al verteld. Aan de overkant zit de boef, die hem zijn geld heeft afgegapt. Die daar, rechts aan de kant, met die zwarte pothoed op z’n kanes. Als we die vent laten ontsnappen, heten we vanaf morgen alleen nog maar sufferds. Begrepen?”’
 

2014 (p. 73, sic sic) (Elly Schippers)

‘”Zo, mannen, dit is Emiel uit Neustadt. De rest heb ik jullie al verteld. Daarginds zit de smeerlap die zijn geld heeft gepikt. Die daar rechts bij de balustrade, met die zwarte bolhoed op zijn harses. Als we die gozer laten ontsnappen, zijn we een stelletje oenen. Begrepen?””


Je ziet hoe de tijd in de vertalingen binnengeslopen is. Papkinderen: kom daar nu maar eens om. Bestaat pap eigenlijk nog of is het een zondags pak-geval? Apart daarnaast om zo’n jaren dertigfiguurtje de woorden ‘oenen’ en ‘gozer’ in de mond te horen nemen, maar het werkt wel. Ik zoek wat andere kwalificaties op. Waar in 1930 wordt gesproken van ‘tamme idioten’ (p. 114), duiken in 1937 ‘sufhannesen’ (p. 130) op – en dat zijn de laatste vertaling ‘grapjassen’ geworden (p. 105). ‘Sufhannesen’ is in de Margriet-versie blijven staan (p. 106), maar het is geen deel gaan uitmaken van mijn persoonlijke idioom. Als ik bij Elly Schippers ‘kat in ’t bakkie’ lees (p. 102 – past geweldig, zowel qua toon als inhoud) – ligt het voor de hand te kijken hoe dat eerder is gedaan: ‘Die zit eigenlijk al in de val’ staat daar (1930, p. 110) of: ‘Dat is al zo goed als geknipt’ (1960, p. 103). Het zijn citaten uit het hoofdstuk over de ‘groene liftboy’ die ook al uitgelachen wordt; het is nog niet de tijd van de tere kinderzieltjes. In 1937 heet de in het groene geklede Abeltje ‘Juffertje in ’t groen’ (p. 124), een misschien bedenkelijke maar taaltechnisch uitstekende grap, denk ik. Beter dan ‘Groentje’, dat zowel in 1930 (p. 108) als in 2014 (p. 101) ingezet wordt. De ‘kwajongens’ uit 1937 (p. 174) zijn in 2014 ‘rakkers’ geworden (p. 139), wat aanleiding kan zijn om de in 1930 gebezigde beschimping ‘landstormers’ (p. 163) eens nader tegen het licht te houden. Maar ‘landstormers’ had op dat moment nog geen nazibijklank en het woord past in het geheel niet bij de ideologie die Johanna Kuiper, laat staan Erich Kästner, erop nahielden. Dan zijn de ‘gozertjes’ van 2014 (p. 106) toch weer een tikkeltje braver dan lichte scheldwoorden als ‘schaapskoppen’ (1960, p. 107), alsof de huidige jeugd inderdaad enige bescherming behoeft.

Ja, die Emiel. Vond ik hem een rolmodel, zorgde hij ervoor dat ik goede voornemens bedacht? Ik vrees van niet. Hij doet het wel goed, ontmaskert de dief, maakt tal van vrienden in de wereldstad Berlijn en blijft vrolijk. Zo nu en dan klaagt hij over het ‘zondagsche pak’ dat hij moet dragen, of dat hij niet van vis houdt. Pientje alias Pony Hoedje bezweert hem aan het eind van het boek dat hij nu eindelijk eens naar zijn oma moet komen (voor wie hij naar Berlijn was gereisd) en dreigt dan ermee dat hij anders voor straf ‘elken dag visch’ voorgeschoteld zal krijgen ‘A bah!’ reageert Emiel in 1930 (p. 116); in 2014 zegt hij ‘Jakkes’ (p. 107). Annie Vonk spant hier de kroon met haar ‘Arejakkie’ (p. 132), het woord dat ik begin jaren zestig ook moet hebben aangetroffen in de versie die ik las (p. 107). Ik weet het niet meer, het zit niet in mijn idioom en het doet er ook niet toe. Het was een spannend boek, en dat was het. Nu deed het dienst als stof om terug te blikken en wat te spelen. Spinoza had ongetwijfeld gelijk met zijn ‘volledige kennis van iets veronderstelt kennis van zijn oorzaak’, maar soms moet je jezelf toestaan niet naar volledige kennis te streven.
 

Noten
1 Fred von Eugen en Johan Winkler hadden de Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij (ABC) opgericht aan de Singel 262 te Amsterdam, Winkler was schrijver en journalist, hij heeft ook een aantal vertalingen op zijn naam staan. Johan Winkler heeft een lemma in het digitale biografische woordenboek van Nederland, von Eugen niet.
2 https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/WinklerVonk
3 ‘Annie Winkler-Vonk behoorde tot de weinige vrouwelijke journalisten en schrijvers in haar tijd. Zij en Johan waren in de naoorlogse decennia een typisch journalistenechtpaar, dat vooral in het socialistische milieu van Het Parool en Vrij Nederland bekendheid genoot, terwijl Annie ook deel uitmaakte van de groep schrijvers die op de bres stonden voor verantwoorde kinderliteratuur,’ aldus Inge de Wilde (geraadpleegd 20 december 2022).
4 https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Kuiper
5Johanna E. Kuiper schreef tussen 1925 en 1956 vele artikelen en boeken, waaronder bijna vijftig kinder- en jeugdboeken. Persoonlijke ontplooiing en autonomie zijn daarin belangrijke thema’s. Een bijzondere plaats in haar oeuvre hebben de twee jeugdbijbels, die in brede kring zijn gebruikt als gezinsbijbel. Behalve als schrijfster deed ze als socialiste en feministe van zich spreken, niet alleen door het schrijven van artikelen maar ook door praktisch buurtwerk. De hulp aan Joodse onderduikers tijdens de Tweede Wereldoorlog leverde haar en haar man in 2015 postuum de Yad Vashem-onderscheiding op,’ aldus Janneke van der Veer (geraadpleegd 20 december 2022).