À C.G.♥, M. et J.
Na het feest van Klaas en Nicodemus snelde de tijd naar kerst, en naar oud (2019) en nieuw (2020). De jaarwisseling zouden we in het Nederlandse Nieuwvliet vieren. De opmaat van dit uitje naar de mooie Nederlandse Noordzee was kerstavond.
Chalk and talk
Na de kerstdis volgde een amusante quiz. Dit spel rond twintig vragen bevatte onder meer de volgende opgaaf: ‘Wanneer men in Australië chalkie wordt genoemd, welk beroep oefent men dan uit?’ Bij het woord chalkie in een Australische context dachten alle quizdeelnemers eerst aan een dier. Welk dier dan wel...? Uiteraard, een kangoeroe. Vervolgens dwaalden mijn gedachten af naar chalk en ‘kalk’ – ik ben dan ook getogen in het Belgische Oost-Vlaamse Kalken – en naar het beroep van ‘plamuurder’ of ‘pleisterwerker’ of ‘stukadoor’, of ‘bezetter’ in het Kalkens. Nog later schoot ‘krijt’ door mijn hoofd, en heel even dacht ik: Ze zullen toch geen onderwijzer bedoelen, zeker? Mijn quizgenoot en ik schreven uiteindelijk ‘pleisterwerker’ op ons quizformulier. De twee andere quizploegen gingen voor ‘kangoeroe-oppasser’ en ‘cowboy’. Het juiste antwoord was ‘onderwijzer’. Op bladzijde 366 van The New Partridge Dictionary of Slang and Unconventional English, las ik naderhand: ‘chalkie: a school teacher AUSTRALIA, 1945 From the use of chalk on a blackboard.’ Op diezelfde bladzijde staat ook de leuke woordgroep ‘chalk and talk’: ‘teaching; those methods of teaching which are currently considered old-fashioned.’1
Over pooiers en makrelen
In het Nederlandse Nieuwvliet ontspannen we heerlijk, fietsen en wandelen we zee en duin af, zoeken we fossiele haaientanden, en doen we mee met de Winter Wonder Wandeling Sintepier.2 We maken er in ons hotel ook kennis met twee sympathieke Franstalige Belgen uit Charleroi, M. (zij) et J. (hij). Onze gesprekken mondden soms uit in onverwachte leuke taaldingetjes.
J. is een open boek. Hij luistert en vertelt ronduit. M. en hij kochten het stuk grond waarop ze hun echtelijke woonst bouwden van een ‘maquerelle’. Ik moest voor de man die ik graag zie ‘maquerelle’ vertalen. Het gaat om een vrouw in de minnehandel, een pooister. Maar waarom betekenen de woorden maquereau en de vrouwelijke vorm maquerelle niet alleen pooier en pooister maar ook ‘makreel’? Ik zocht het meteen op. De makreel, de vis, wordt volgens een omstreden doch idyllische etymologie naar de pooier genoemd3: ‘ce poisson ayant, selon une croyance pop. […], pour rôle de rapprocher les harengs mâles des harengs femelles, qu’il accompagne dans leurs migrations.’ Vrije vertaling: ‘deze vis heeft overeenkomstig een volksgeloof de taak om de mannelijke haringen bij de vrouwelijke haringen te brengen, wanneer hij deze bij hun migraties vergezelt.’ Een andere onzekere piste, ook in die laatste bron vermeld, is dat het woord verbonden zou zijn met de familie van ‘maquer’ (afslaan, afranselen) en verwijst naar de vlekken die de makreelvis vertoont. De Trésor de la Langue Française houdt het erop dat de ‘maquereau’, de pooier, van ‘makerele’ zou komen, ‘tenancière de maison close’, ofwel houdster van een gesloten huis, en van het Middelnederlandse ‘makelare’ (‘intermédiaire, courtier’, koppelaarster dus). In de Geïntegreerde Taalbank daarentegen staat bij ‘makreel’ (de vis) dat ‘[d]e klemtoon bewijst dat het een niet-Germaansch woord is: het moet zijn ontleend aan een bijvorm van fr. maquereau, welks etymologie niet bekend is’. Daarbij wordt nog uitgelegd dat uit de Franse ‘maquerelle’, de pooister, de Nederlandse ‘makerelle’ is ontstaan voor bordeelhoudster. Het Franse woordenboek zegt dus dat de etymologie teruggaat op het Middelnederlands, terwijl het Nederlandse woordenboek zegt dat we de etymologie in het Frans moeten zoeken. Ook wordt in de Geïntegreerde Taalbank vermeld dat het woord ‘maquereau-pooier’ wellicht identiek is aan de ‘maquereau-makreel’. Wanneer we de twee woorden (met onderscheiden betekenissen) als (etymologisch) identiek beschouwen, blijft de hamvraag welk dan hun gemeenschappelijke wortel is. Ligt de verbinding tussen deze woorden in het ‘makelaarschap’ of eerder in het ‘bevlekte’ (want naast de vis is natuurlijk ook de activiteit van de pooier bevlekt)? Persoonlijk opteer ik voor het ‘bevlekte’, net omwille van de overtuigende klemtoonkwestie: bij ‘makelare’ ligt de klemtoon anders; bij ‘maquer’ ligt de klemtoon juist.
De musicus en de tuinier
De man die ik graag zie heeft op reis altijd het volgende instrumentje op zak. Hij tekent er op een wit blad notenbalken mee, en schrijft dan ter plekke een leuk melodietje, om het eventueel naderhand aan een ontmoete persoon te offreren.
Naar de merknaam ‘Noligraph’ noemden we dit schrijfinstrument voor onszelf een ‘noligraaf’. Ik schrijf ‘voor onszelf’, omdat ik geen attestatie vond voor het woord ‘noligraaf’. We stelden wel ons geloof in het woord. In de laatste papieren versie van de driedelige Van Dale lees ik dat woorden die ‘graaf’ als tweede lid hebben, ofwel een tekst betekenen die werd geschreven op de manier die in het eerste lid van het woord is aangeduid, bijvoorbeeld ‘epigraaf’ (opschrift) of ‘chirograaf’ (eigenhandig geschrift). Ofwel zijn deze woorden eindigend op ‘graaf’ een ‘persoon die of instrument dat het in het eerste lid bedoelde (of met het daarin bedoelde of op de daarin bedoelde wijze) beschrijft, snijdt of afbeeldt’, zoals bijvoorbeeld ‘seismograaf’, ‘fotograaf’ of ‘stenograaf’. Verder gokten we op het Latijnse noli, de negatieve imperatief van ‘willen’. Dat woord noli kennen we vooral door de uitdrukking ‘noli me tangere’ (Johannes, 20:17), waarmee de herrezen Jezus tot Maria Magdalena zegt: ‘Raak mij niet aan.’ Het instrument, de ‘noligraaf’, zou dan letterlijk iets betekenen als ‘wil niet schrijven!’. Die betekenis kan logischerwijs voortvloeien uit het feit dat de componist het manueel tekenen van de notenbalk vereenvoudigd ziet, en dat, in plaats van de vijf aparte lijnen van de notenbalk een voor een te moeten tekenen, hij de hele notenbalk nu in een enkele beweging op een blad kan aanbrengen. Tijdens het Weense nieuwjaarsconcert van dit jaar zagen we het personage Ludwig van Beethoven de noligraaf in een documentaire rond zijn persoon gebruiken.
Alleen op de verkoopwebpagina www.etsy.com vind ik het woord ‘noligraaf’ terug.4 ‘Noligraaf’ staat op deze pagina naast andere (beschrijvende) benamingen, waaronder ook ‘rastrum’. ‘Rastrum’ is evenmin terug te vinden in de officiële woordenboeken, maar wel in een online scrabble-woordenboek: ‘[a] five-pointed writing implement used to draw parallel lines of a staff in sheet music.’5 Rastrum is Latijn voor hark, en weerklinkt onder meer in het Franse ‘râteau’, in het Italiaanse ‘rastrello’, in het Spaanse ‘rastrillo’, ook in het Nederlands als ‘raak’ of ‘rake’6, en in mijn Kalkens dialect als ‘rauke’.
Toch bleef ik nog op mijn honger zitten over de ‘noligraaf’. ‘Noli’ als imperatief van een werkwoord en gecombineerd met ‘graaf’ lijkt onwaarschijnlijk, waarschuwde de lieve Filterredactie. Op vrijdag 20 maart 2020 stuurde ik om 14.49 uur een mailbericht naar de Noligraph-webpagina met mijn vraag naar de ontstaansgeschiedenis van het woord ‘noligraph’. Het antwoord liet slechts enkele minuten op zich wachten (15.13 uur). De ‘noligraph’ werd veertig jaar geleden in Duitsland door mijnheer Siggemann (nu 88 jaar oud) uitgevonden. Een notenbalk wordt in het Duits ‘Notenlinien’ genoemd. Men verkreeg ‘noli’ door de eerste twee letters van elke woorddeel samen te voegen...
Sint-Jozef en zijn voorloper
J. herinnert graag aan zijn vader die hem op een dag vertelde dat het woord voor schaaf in het Frans, varelope, van een Nederlands woord komt. J. sprak dat Nederlandse woord als ‘vaarloop’ uit. Na een kleine opzoeking bleek het om ‘voorloper’ te gaan. Inderdaad, de voorloper is een ‘[s]chaaf met den vorm van een blokschaaf maar langer en zwaarder, gebruikt om de eerste ruwheid van het hout weg te nemen vóór het met de reischaaf zuiver glad geschaafd en afgewerkt wordt […]. Ofschoon de eerste bewijsplaats dateert van 1555 moet de toep. ouder zijn: fr. varlope dat op dial. ontleening aan ndl. voorlooper berust, verschijnt reeds aan het einde van de 15de e.’7
En zo komen we via de onderwijzer, de kangoeroe-oppasser, de cowboy, de plamuurder, de pooier, de musicus, en de tuinier, uiteindelijk bij de timmerman.
Onze geestige Franstalige vriend is rugpatiënt. Hij is zelden pijnloos. Op 19 maart 2020, nota bene het feest van (timmerman) Sint-Jozef, zou hij geopereerd worden. J. grapte: ‘Dan zal er met de varelope wat aan mijn wervels worden geschaafd.’ Op 18 maart berichtte M.: ‘L’opération est annulée.’ Portez-vous bien, cher lecteur! Houd u haaks, beste lezer!
Noten
1 Eric PARTRIDGE, The New Partridge Dictionary of Slang and Unconventional English: A-I, Volume 1, Terry Victor (red.), Taylor & Francis, 2006.
2 Zie https://www.facebook.com/wwwsintepier.
3 Zie https://www.cnrtl.fr/etymologie/maquereau.
5 Zie https://1word.ws/rastrum.
6 Zie in de Geïntegreerde Taalbank: http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M057183&lemmodern=raak.
7 Zie in de Geïntegreerde Taalbank: http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M081965&lemmodern=voorloper.
Isabelle Bambust is freelance vertaler en onderzoeker, en vrijwillig postdoctoraal medewerker aan de UGent, Faculteit Recht en Criminologie.