Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Verslag uit de vertaalmolen

Heleen Oomen

Afgelopen dinsdagavond werd de Filter Vertaalprijs 2019 uitgereikt in Houtzaagmolen De Ster in Utrecht. Vorig jaar werd de prijs daar ook uitgereikt en ik stel opnieuw vast dat de locatie idyllisch is. Je kunt je er op het platteland wanen, ook al ben je midden in de stad. Bij mooi weer kun je eten aan de waterkant en over het grasveld naast de molen slenteren om de kippen en de harige varkens met hun majestueuze halskwabben te bewonderen die in een paar oude stallen wonen. Binnen zit je tussen houten balken, een boomstam die nog verzaagd moet worden, gereedschap en met jute afgedekte werkbanken. Behalve het publiek was er dinsdag een motje in de zaal aanwezig dat boven het podium fladderde, en je kon je voorstellen dat er ergens bovenin tussen al dat hout nog een nest zwaluwen of een familie boktorren meeluisterde.

Op het podium een Perzisch tapijt en een boomstronk als bijzettafel, waarop naast een vaas met kamille en duizendschoon de stapel genomineerde boeken prijkte. De jury nomineerde er dit jaar zes in plaats van de gebruikelijke vijf, vanwege de overweldigende oogst van bijzondere vertalingen in 2018. Volgens vaste traditie ging Ton Naaijkens in gesprek met de genomineerde vertalers, die ieder ook voordroegen uit hun werk. Naar die voordrachten luisterde ik dit jaar ademloos: zes schitterend vertaalde en door de vertalers even schitterend voorgelezen fragmenten, die stuk voor stuk hongerig maakten naar de rest van het boek.

Ton Naaijkens in gesprek met George Pape en Harrie Lemmens
(Foto: Elbert Besaris)

Zo was er de afbrokkelende maar toch rake taal van de aan Alzheimer lijdende vertelster uit Voor wie in het donker op mij wacht van de Portugese sterschrijver António Lobo Antunes, voorgedragen door vertaler Harrie Lemmens. Het was de dertiende Lobo Antunes die hij had vertaald, vertelde Lemmens, en zoals de auteur langzaam naar zijn kenmerkende stijl was toegegroeid, met hoofdstukken van twintig pagina’s zonder één enkele punt, steeds verspringend in de tijd, zo had ook hij die stijl steeds beter in de vingers gekregen: het vertalen van een auteur die je goed kent gaat je makkelijker af. Harrie Lemmens vertelde over zijn in vertalerskringen inmiddels bekende uitspraak ‘Vertalen is verzinnen wat er staat’. Het is niet zo dat vertalers maar wat aanmodderen, lichtte hij toe, maar ze moeten wel degelijk iets verzinnen, namelijk taal die in het Nederlands precies datgene uitdrukt wat die andere auteur in zijn taal onder woorden brengt.

George Pape vertaalde Galicische wetten, een wonderlijk boek over twee juristen die in dezelfde stad in Galicië (Oost-Polen/West-Oekraïne) woonden en na de Tweede Wereldoorlog respectievelijk de begrippen ‘misdaden tegen de menselijkheid’ en ‘genocide’ uitvonden. De auteur, Philippe Sands, verweeft een juridische verhandeling met een persoonlijk verhaal over een zoektocht naar zijn eigen familiegeschiedenis, die zich deels afspeelt in diezelfde stad, ooit Lemberg en tegenwoordig Lviv. Pape droeg prachtig voor uit de proloog, over het begin van het proces in Neurenberg tegen Hans Frank, Hitlers hoofdofficier en gouverneur in Polen. De enorme deskundigheid en het verzorgde, rijke Nederlands van zijn vertaling schreef hij bescheiden toe aan zijn jarenlange ervaring als redacteur bij uitgeverij Het Spectrum én aan de factor tijd. Pas na zijn pensioen, vertelde hij, is hij echt begonnen met vertalen, daarvóór had hij er geen tijd voor: ‘Na je pensioen ben je bevrijd van de sores die een uitgeverij met zich meebrengt – personeel en noem het maar op. De woorden blijven over.’ Ik begon me spontaan te verheugen op mijn eigen pensioen.

Erg onder de indruk was ik ook van het fragment uit Oogzenuw van de Argentijnse María Gainza, voorgelezen door vertaalster Trijne Vermunt. Ze ving het onderkoelde commentaar van de vertelster, waarom ik herhaaldelijk moest grinniken, in kraakheldere zinnen, en ik werd meegesleept door de beschrijving van een reproductie van Rothko in de wachtkamer bij de huisarts. Ik kreeg zin om dat schilderij te zien en bovenal het boek te lezen. Trijne Vermunt vertelde dat ze bij Gainza duidelijk kon voelen wanneer de vertaling goed was, dat alles dan op zijn plek viel. Een paar jaar geleden maakte ik een vertaling onder mentoraat van Trijne en ik weet nog dat ze altijd monter en opgeruimd oplossingen aandroeg voor problemen waar ik zelf grijs haar van kreeg. Oplossingen die me van een hogere orde leken. Ton Naaijkens sprak van ‘bedrieglijke nonchalance’ en dat slaat volgens mij de spijker op zijn kop.

De genomineerden voor de Filter Vertaalprijs 2019: (v.l.n.r.) Wil Boesten, Trijne Vermunt, Jos Vos, Jacques Westerhoven, George Pape en Harrie Lemmens.
(Foto: Elbert Besaris)

Junpei Gomikawa schreef Menselijke voorwaarden, een existentialistische roman van 1400 pagina’s die Jacques Westerhoven vertaalde in zijn vrije tijd. Ik stel me hem voor in het Japanse bergdorp waar hij woont, ver van de afleiding van de grote stad en misschien zonder internet om Netflix te kijken. Zijn vrouw was weleens bang geweest dat hij aan de drank zou raken van sommige al te deprimerende passages, vertelde Westerhoven, en ja, een borrel had hij af en toe inderdaad wel nodig gehad. In andere Europese landen is Gomikawa’s roman nog niet verschenen, ‘want daar heb je niet zulke idioten, die zonder garantie een half miljoen woorden gaan vertalen,’ aldus Westerhoven. Gelukkig vond hij een uitgever – Van Oorschot – die idioot genoeg was om de vertaling prachtig uit te geven, compleet met tijdlijnen, landkaartjes, noten, opmerkingen en aantekeningen van de vertaler. Menselijke voorwaarden eindigt overigens met het woord ‘mens’. ‘Daar ben ik bijzonder trots op, want dat is in het Japans grammaticaal onmogelijk,’ zei Westerhoven, ‘dus het bewijst maar weer eens hoeveel beter een vertaling kan zijn dan het origineel.’

Jos Vos vertaalde Het hoofdkussenboek, een onwaarschijnlijk modern boek vol lijstjes en persoonlijke ervaringen, geschreven door een tiende-eeuwse Japanse hofdame, Sei Shōnagon. Vos las drie hilarische passages voor: een lijstje met ‘onuitstaanbare dingen’, een beschrijving van de perfecte minnaar en een instructie over hoe het huis van een alleenstaande vrouw eruit hoort te zien, liefst met ingezakte muren en veel onkruid eromheen, want: ‘Niets onhebbelijkers dan een dame die van wanten weet, haar huis tot in de puntjes onderhoudt, haar poort keurig sluit en in elk opzicht een pietje-precies is.’ Vos vertelde meeslepend over vrouwen die in het verborgene leefden en voor wie het een kunst was om een mouw onder een rietscherm door te laten glippen om de aandacht van de buitenwereld te trekken. Aan de combinatie van stoffen en kleuren van de mouw viel af te leiden hoe elegant en verfijnd de dame in kwestie was, ‘en hoe sexy’. Hoe de kleren en kleuren uit Het hoofdkussenboek er precies hebben uitgezien is niet bekend, want er zijn geen gewaden uit die tijd overgebleven. Evenmin staat vast hoe de hoofdkussens er in de tiende eeuw uitzagen: het waren misschien een soort bakjes waar je je hoofd in kon leggen, of gelakte kastjes waar je een boek in kon opbergen.

Als laatste, maar niet als minste, kwam Wil Boesten aan het woord, de vertaler van Albert Vigoleis Thelens absurdistische roman De zwarte heer Bazetub. Boesten vertelde aanstekelijk over het boek dat nergens over gaat, ook al gebeurt er van alles. Het geheel is een draaikolk van begripsverwarringen, zijsprongen, absurde verwijzingen en bizarre uitweidingen, al is er wel een soort tragikomische plot rond een Braziliaanse hoogleraar en zijn tolk in Den Haag. Boesten, ook een geboren voorlezer overigens, blies me van mijn stoel met het fragment dat hij voordroeg, een pagina’s lange uitweiding over het door de verteller letterlijk opgevatte ‘Nederlanders worden op de fiets geboren’, een relaas dat van de hak op de tak springt, een en al taalgeweld waarin me toch een paar zinsneden in het bijzonder opvielen. ‘In de wereld gefietst worden’, bijvoorbeeld.

Na die interessante boeken en gesprekken en mooie voordrachten zou je bijna vergeten dat er ook nog een prijs moest worden uitgereikt. Die ging naar Jos Vos, die het vertalen tot een hogere macht wist te verheffen. Terecht natuurlijk, al had ik graag gezien dat er dit jaar bij wijze van uitzondering zes prijzen waren uitgereikt in plaats van één. De glazen werden geheven en ik maakte een praatje met Yank, de Turkse singer-songwriter die een prachtig intermezzo verzorgde, met een gitaar en liederen waarvan ik de teksten graag in vertaling zou willen lezen. Nu moest ik het doen met Yanks Engelse samenvattingen, ook niet te versmaden overigens (‘The next song is about trying to be yourself when it’s actually not necessary’). Op de tafel van boekhandel Bijleveld bij de ingang lagen als op een altaar de genomineerde boeken. Vrienden en collega’s raakten ze aan en bedachten hardop welke ze als eerste zouden kopen en lezen. Ik heb geluk: voor het schrijven van deze column heb ik ze alle zes mee naar huis gekregen. Te leen weliswaar, maar ik zal ze voorzichtig openslaan. Nu dit klusje erop zit ga ik beginnen, ik denk met Oogzenuw.

Juryvoorzitter Anne Lopes Michielsen reikt de Filter Vertaalprijs uit aan Jos Vos voor Het hoofdkussenboek
(Foto: Elbert Besaris)

 

Lees hier het juryrapport bij de Filter Vertaalprijs 2019.

 

Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.