Vertaaldag  Archief

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

‘Hoi-hoi róffet ’t nijn, wat fain’

Met Nijntje op tournee

Jan Gielkens

Een tijdje geleden werd het Plakkaat van Verlatinghe door het Nederlandse volk gekozen tot ‘Pronkstuk van Nederland’. Dat is mooi, want wie draagt dat document nou niet in zijn hart, wie kent nou niet de volledige titel uit zijn hoofd: Placcaert Vande Staten Generael vande Gheunieerde Nederlanden. Byden vvelcken, midts den redenen in 't langhe in t selfde begrepen, men verklaert den Coninck van Spaegnien vervallen van de overheyt ende heerschappije van dese voorsz. Nederlanden, Ende verbiet zijnen naem ende zeghel inde selve landen meer te ghebruycken. En wie leest het nou niet regelmatig voor aan zijn kinderen, want je kunt dan meteen uitleggen waarom dat ‘placcaert’ bij die verkiezing ‘plakkaat’ heette en waarom de website van Het Pronkstuk van Nederland niet kan kiezen tussen ‘verlatinghe’ en ‘verlatinge’ (en ook niet tussen ‘Pronkstuk’ en ‘pronkstuk’). En misschien ook wel dat sommige delen van ‘Nederland’ in 1581 helemaal niet wilden dat de Coninck van Spaegnien verdween, want hij was de beschermer van de katholieken tegen het protestantse gespuis uit het noorden. ‘Ons’ katholieken schreef ik bijna op, maar dat zou ik dan historisch hebben bedoeld. Ik kom namelijk uit Zuid-Limburg, en daar hadden we in de jaren vijftig en zestig toch heel andere schoolboeken. Waarmee ik maar wil zeggen: ‘Nederland’ is niet zo eenvormig als sommigen willen doen voorkomen. Het Plakkaat van Verlatinghe: ik had er zelf niet op gestemd als ik aan dit soort onzinverkiezingen zou meedoen.

Plakkaat (1)

Ik had het desondanks leuker gevonden wanneer een andere kandidaat had gewonnen, Nijntje namelijk. Ik ben een grote fan van het werk van Dick Bruna (1927-2017). Dat komt niet alleen omdat ik hem een paar keer heb ontmoet en hem zelfs in zijn atelier heb bezocht toen hij een omslagillustratie maakte voor een jubileumboekje van de school van onze zoon (waarop ook Bruna’s kinderen hadden gezeten). Ik heb ook tientallen jaren in Bruna’s woonplaats Utrecht gewoond, daarvan zestien jaar in de straat waar het geboortehuis van de tekenaar en schrijver stond. En ik heb een groot deel van zijn oeuvre ooit voorgelezen aan zoonlief en diens vriendjes en vriendinnetjes.

Volgens mij is Nijntje bij meer Nederlanders bekend dan het genoemde Plakkaat, en die bekendheid kan de laatste jaren alleen maar groter zijn geworden dankzij de vele vertalingen in tal van regionale dialecten, taalvarianten en -kleuringen die uitgeverij Bornmeer in Gorredijk heeft doen verschijnen. Nijntje-boeken zijn nu eindelijk toegankelijk voor sprekers van het Twents, het Rotterdams, het Kerkraads, het Brabants, het Maastrichts, het Nijmeegs, het Fries, het Amsterdams, het Zeeuws, het Spakenburgs, het Groesbeeks, het Amsterdams, het Westfries, het Haags, het Achterhoeks, het Stellingwerfs en het Gronings, en voor buitenlandse toeristen zijn er versies in het Latijn en het Oudgrieks. ‘Hoi, hoi, riep Nijn, wat fijn!’

Voordat het wenkbrauwengefrons al te ernstige vormen aanneemt: ik wil met de vorige alinea alleen maar duidelijk maken hoe vreemd het eigenlijk is om een tekst te vertalen in een dialect of een streektaal, terwijl iedereen die dat dialect spreekt ook de oorspronkelijke versie van de tekst begrijpt. Maar die redenering gaat, zo besef ik, niet op voor bijvoorbeeld het Catalaans. De sprekers daarvan spreken allemaal de taal van de landen waar ze wonen, en toch bestaat er in Catalonië een bloeiende vertaalcultuur.

Maar toch: als je vertalen beschouwt als een activiteit die communicatie tussen sprekers van verschillende talen moet bevorderen, is het vertalen van een Nijntje-verhaal van het Nederlands in het Achterhoeks een overbodige activiteit, tenzij het natuurlijk een ‘grapje’ is, zoals Harm-Jan van Dam het idee van zijn uitgever voor een Latijnse vertaling van Jip en Janneke-verhaaltjes van Annie M.G. Schmidt ooit noemde. En als ze er eenmaal zijn, dan kun je die ‘grapjes’ ook eens wat beter bekijken als producten van vertaling. Ik doe dat met drie vertalingen van opa en oma pluis, het Nijntje-verhaal uit 1988, waarvan in 2017 de 39ste Nederlandse druk verscheen. Uit een hele serie versies koos ik de Kerkraadse, de Utrechtse en de Haagse – de taalomgevingen waarin ik mijn leven tot nu toe sleet.

opa en oma pluis – bij Dick Bruna gebeurt alles in kleine letters – bestaat uit twaalf tekeningen met telkens een vierregelige strofe tekst er links naast. Dit zijn de eerste vier regels:

opa pluis en oma pluis
die hielden veel van nijn
nijn kwam ook dikwijls op bezoek
dat vonden ze heel fijn

Het wezenlijke aan het werk van Bruna is de eenvoud, de simpele lijnen, de eenvoudige tekst, het simpele, strakke ritme. Dat ritme – ik vermijd even het woord metrum met de bijbehorende terminologie – houdt Bruna bijna 12 x 4 = 48 regels vol. Bijna, want vreemd genoeg hapert het in de tweede regel van de tweede strofe aldus: ‘opa kon goed timmeren / dat deed hij erg graag / hij had een beitel en een tang / twee hamers en een zaag’. Ik kan geen reden bedenken waarom daar niet ‘dat deed hij heel erg graag’ had kunnen staan. Hoe dan ook: in principe een strak voorleesritme dus, en wat mij betreft moet een goede vertaling dat dan ook hebben.

De titels in de diverse versies maken veel duidelijk: opa en oma pluis wordt in het Haags aupa en auma plùis, in het Utrechts opoa en omoa pluis, in het Kerkraads d’r opa pluis en de oma pluis. Laten we de Haagse en de Utrechtse samen bekijken. Aan de titel is al te zien wat binnen in het boek doorgaat. Ik zet de twee versies van de al geciteerde eerste vier regels naast elkaar, links het Haags, rechts het Utrechts.

aupa en auma plùis pluis
die hielde veil van nijn
nijn kwam auk dikwels op bezoek
dah vonde ze heil fèn
opoa pluis en omoa pluis
die hielde veul van nijn
nijn kwam oak dikwuls op bezoek
da vonde ze heul fijn

‘Vertalen’ betekent in dit geval niet veel meer dan het omzetten in de gestandaardiseerde soort van fonetische spelling van de regionale uitspraak van het Nederlands, en verderop in de boekjes komt daar een paar keer nog iets bij in de vorm van het gebruik van typisch Haags of Utrechts idioom. In het Utrechts wordt de zin ‘maar na een tijd dacht nijntje pluis’ dit: ‘moar na eên tijdsjie dach nijntje pluis’, want ergens moest toch een typisch Utrechts verkleinwoord met ‘sjie’ voorkomen (‘Utereg me stadsjie’ is een soort Utrechts volkslied). Door die verkleintoevoeging gaat ook meteen het ritme mis – laten we het maar compensatie noemen voor die ene keer in de Nederlandse brontekst. De Haagse versie doet het zelfs helemaal zonder Haags idioom, of het moet de leuke rijmoplossing in deze strofe zijn:

en nijntje stepte door de tuin
het steppen ging heel goed
want nijntje wist natuurlijk best
hoe of je steppen moest
en nijntje stepte doâh de tùin
ut steppe ging nie rot
want nijntje wis natuâhluk bes
hoe of je steppe mot

De conclusie kan dus alleen maar zijn dat een geboren en getogen Utrechtse of Haagse oma net zo goed de oorspronkelijke Nederlandse tekst van dit Nijntje-verhaal in de eigen tongval aan haar kleinkinderen kan voorlezen. Veel verschil met de lokale vertalingen is er eigenlijk niet.

Nijn Kerkraads

Een moeilijk en onopgelost probleem in de Haagse versie is het rijmen op ‘nijn’ in de eerste en de derde strofe, want de naam van het bekendste konijn van Nederland rijmt op zijn Haags uitgesproken op ‘fèn’. Datzelfde rijmprobleem heeft ook het Kerkraads, want dit is het begin van het boek in het dialect, de taal – noemt u het zoals u wilt – die ik in mijn wieg eerder hoorde dan het Nederlands:

d’r opa pluis en de oma pluis
die hole vöal van ’t nijn
’t nijn koam óch döks óp bezuk
dat vónge zie jans fain

Meteen wordt een ander probleem van het Kerkraads duidelijk: dat het eigenlijk geen Nederlands maar een Duits dialect is. Een Kerkraadse opa en een Kerkraadse oma bijvoorbeeld kunnen niet zonder een lidwoord: dat ‘d’r’ en dat ‘de’ moet er echt staan in de eerste regel, en dat betekent twee lettergrepen meer telkens wanneer de oude Pluizen voorkomen. Ook Nijntje draagt het hele boek door een lidwoord met zich mee, en in de derde regel van de strofe hierboven leidt dat al meteen tot een blijkbaar onoverkomelijk gestuiter in het ritme.

Maar: eindelijk komt er iets in zicht dat we vertaalproblemen mogen noemen. Terwijl het Utrechts en het Haags eigenlijk konden werken met dezelfde rijmwoorden als die van de brontekst, moet het Kerkraads nieuwe oplossingen bedenken. Want ‘breien’ is in het Kerkraads – we praten weer ‘Duits’ – ‘sjtrikke’, en de trui die je breit is een ‘triekko’, en dat zorgt voor de volgende strofe in het Kerkraads:

de oma woar inne triekko an ’t sjtrikke
en ’t nijntje wós noen besjee
den de oma los ’t nijntje zieë
wie me dat sjtrikke deed
want oma breide aan een trui
en nijntje keek heel goed
want oma liet aan nijntje zien
hoe of je breien moet

Het kindervoorleesritme is opnieuw het slachtoffer, en dat is helaas het hele boekje door zo. Een amusante en voor Nijntjes suikerconsumptie niet gunstige rijmoplossing zien we in de strofe waarin ze thee drinkt met oma Pluis (en in het origineel ook met opa):

ze drónke tsezame e tes-je tieëh
en hauwe vöal plezeer
’t woare bótterplets-jer derbij
doa va oos ’t nijntje der veer
toen dronken zij een kopje thee
en opa pluis deed mee
er waren boterkoekjes bij
en nijntje mocht er twee

Voor het geval het allemaal een beetje te veel wordt: de laatste regel luidt letterlijk vertaald ‘daarvan at nijntje er vier’.

Het zou voor deze emigrant leuk geweest zijn als hij had kunnen zeggen dat hij deze Nijntje-vertaling in zijn moersdialect geslaagd vond, maar dat lukt me niet. Ik heb niet geprobeerd alternatieven te bedenken, want daarvoor is mijn actieve kennis van het Kerkraads in de vijfenveertig jaar sinds mijn vertrek toch te veel gesleten. En dat Kerkraads is geen gemakkelijke taal, dat moest uitgeverij Bornmeer ook constateren toen hij het taalstickertje al snel na het verschijnen van het boek moest vervangen. Daarop stond namelijk aanvankelijk – mijn exemplaar heeft er nog een – ‘in ’t kirchröads plat’, in plaats van ‘in ’t kirchröadsj’ plat’. En dat vond Nijn niet fain.

 

-------------

opa en oma pluis verscheen bij Mercis in Amsterdam, ik las de 39ste druk uit 2017, de drie andere versies verschenen bij uitgeverij Bornmeer in Gorredijk, de Haagse versie, van Robert-Jan Rueb, verscheen in 2015 (tweede druk 2017), de Utrechtse, van Jeroen Wielaert, in 2016, en de Kerkraadse, van Harald en Thea Hanneman-Deurenberg, in 2017 (en voor die laatste bedank ik mijn broer Henk).

Harm-Jan van Dam over Jippus et Jannica van Annie M.G. Schmidt: de vertaling verscheen in 2000 bij uitgeverij Querido, de (tweetalige) editio nona in 2017.

Jeroen Wielaert lees zijn Utrechtse versie hier voor: https://www.youtube.com/watch?v=__3CVBQj0xc.

Nijntje in het Haags is hier te horen: https://www.omroepwest.nlhttp://www.tijdschrift-filter.nl/media/607/Nijntje-in-het-Haags.