Nooit zal ik nog Sheherazade van Rimski-Korsakov of de Symphonie fantastique van Berlioz op de radio horen zonder te denken aan Boussole van Mathias Enard, dat me een jaar lang op mijn werkplek heeft vergezeld. Als mijn reisgrage computer de dag een keer wil beginnen met een wallpaper van de woestijn, wellen onwillekeurig tonen van Le désert van Félicien David in me op, een symfonisch gedicht dat ik dankzij Boussole heb ontdekt. Stuit ik toevallig op een groene gids van Oostenrijk, dan zie ik weer het – gegoogelde – huisje aan de Wörthersee waar Mahler zijn Kindertotenlieder componeerde op gedichten van Friedrich Rückert. En toen ik laatst op Facebook las dat de Vlaamse schrijver (en Boussole-fan van het eerste uur) Stefan Hertmans een literatuurprijs in ontvangst mocht nemen in het Duitse Schloss Leuk, kwamen me meteen de vierkante, vlakke contouren van het indrukwekkende landelijke Schloss Hainfeld in Neder-Oostenrijk voor de geest, waar musicoloog Franz Ritter (de protagonist van Boussole) en wetenschappelijk onderzoekster oriëntalistiek Sarah elkaar voor het eerst ontmoeten.
Het vertalen van Boussole (in een prachtige vormgeving onder de titel Kompas verschenen bij De Arbeiderspers, oktober 2016) heeft mijn voorstellingswereld rijkelijk gevoed. Dit boek, winnaar van de Prix Goncourt 2015, is het magnum opus van een heel belezen Frans auteur en Midden Oosten-kenner, Mathias Enard (°1972). Hij heeft er jaren aan gewerkt, onder meer in Berlijn in het kader van het Berliner Künstlerprogramm des Deutschen Akademischen Austauschdienstes, waar hij zich in het Duitse oriëntalisme kon verdiepen. De lijvige roman die daaruit resulteerde, is de gepassioneerde neerslag van een levenslange interesse, een soort tussentijdse synthese van een oeuvre, in de overtreffende trap. Erudiet? Ja, maar niet academisch, niet dor, niet veelweterig. Enard is een begenadigd verteller, zoals hij vroeger al ruimschoots had bewezen. Hij laat voelen dat er achter de actuele problematiek van het moslimfundamentalisme een rijke, ‘andere’, geschiedenis schuilt die we niet moeten vergeten en die onze blik verruimt. Met onverholen plezier wekt Mathias Enard het verhaal van de kruisbestuiving tussen Oost en West in talloze anekdotes tot leven. Van die wemelende overvloed gaat een fascinerende tover uit, de tover van Duizend-en-een-nacht.
Mathias Enard
Uiteraard is het véél: een paar millennia beschavingsgeschiedenis (en de wereld- en boekenwijsheid van een jonge veertiger) binnen het bestek van 383 propvolle pagina’s samengebald in één slapeloze nacht van de zieke Franz Ritter. Maar het werkt. Niet het minst dankzij Enards vaardige pen: zijn gevoel voor afwisseling, zijn wonderlijk lichte en beknopte, soms onverhoeds lyrische stijl – geen sinecure om te vertalen, zeker niet in dit boek, met meanderende zinnen van gemiddeld tien regels lang. Ik herinner me hoe opvallend traag het boek vertaalde, wat strookte met mijn eerste lectuur: ook die legde, ondanks mijn honger naar het vervolg, zijn eigen ritme op (een ritme dat ik achteraf herkende toen Mathias Enard in het Brusselse kunstencentrum Bozar een fragment uit zijn toen onlangs bekroonde roman voorlas).
Mijn werk als vertaalster liep over twee voortdurend kruisende sporen. Enerzijds wachtte me een heleboel research. Google, wiki, YouTube. Cd’s (eigen collectie, nieuwe aanschaf, ontleningen). Boeken, boeken en nog eens boeken, uit een vijftal bibliotheken – ik houd een hardnekkige polsblessure over aan een overmoedig zware vracht ontleningen. Over islamitische filosofie, Perzische poëzie, zigeuners, Arabische muziek, opium, Liszt, over Wenen, Istanbul, Syrië. Talloze Nederlandse vertalingen voor het opsporen van citaten, van Louise Labé, T.S.Eliot, Rimbaud (één vertaler: Paul Claes), van Pessoa, Trakl, Celan, oosterse dichters aller tijden, noem maar op (voor de naam van de vertalers: zie Kompas, p. 447). Daaronder heel wat boeken – en dat vond ik een opmerkelijke vaststelling en een mooie samenloop van omstandigheden – die in de reeks Privé-domein van De Arbeiderspers zijn verschenen. Sommige boeken kocht ik aan of probeerde ik tweedehands op de kop te tikken omdat ze me interesseerden en omdat de leentermijn altijd zo om is (zeker als je het maximum leent en af en toe iets op de kaart van je kinderen smokkelt), zoals De blinde uil van Sadeq Hedayat, Isabella von Ägypten van Arnim von Achim, Carmilla van Sheridan Le Fanu, en een paar titels waarvan je versteld staat dat ze ooit – in betere dagen? – in het Nederlands zijn vertaald: Wat anders dan vechten en jagen? van Usama ibn Munqidh, of De weg naar Mekka van Moehammad Asad. Mijn afdeling ‘Kompasboeken’ beslaat anderhalve boekenplank.
Soms, als Enard een Frans dichter (of libretto) citeerde waarvan geen vertaling voorhanden was, moest ik zelf aan de slag, bij de vormvaste, rijmende strofen van Henry Levet en Germain Nouveau bijvoorbeeld, of in het trio ‘La mort’ uit Carmen van Bizet. Een enkele keer maakte ik van een bestaande vertaling geen gebruik: voor de fragmenten uit Flauberts dagboek omdat Enard intussen een recentere – ongekuiste – teksteditie tot zijn beschikking had dan Chris Van de Poel in haar zeer fijne vertaling Reis door de Oriënt, en voor het fragment uit de Odyssee omdat Patrick Lateurs onvolprezen versie pas laat in het vertaalproces uitkwam en ik het in de roman centrale begrip nepenthes naar voren moest halen.
Het antwoord op mijn vragen was niet altijd in boeken of moderne elektronische consorten te vinden. Van onschatbare hulp was Stijn Van Nieuwenhuyse van de Gentse universiteit, Arabische en islamstudies, die met bekwame spoed en heel nauwgezet een waslijst (tientallen pagina’s) aan problemen en twijfelpunten doornam, onder andere heel wat eigennamen, want Arabische namen worden in het Frans uiteraard anders getranscribeerd dan in het Nederlands (het spijt me dat ik op de bovengenoemde pagina 447 niet van de gelegenheid gebruik heb gemaakt om hem eervol te vermelden). En wat was ik blij toen de pianolerares bereid was even in te gaan op de partituur van Beethovens laatste pianosonate, waarvan een paar fragmenten mooi worden uitgelicht in het boek (onder andere het ontbrekende derde sonatedeel ‘in stilte-majeur’).
Naast al deze research was het tweede, even cruciale en bewerkelijke spoor de zintuiglijke vertaalarbeid: de fysieke zinnen optuigen in het Nederlands, met hun oorspronkelijke rijkdom aan betekenis en klank. Aandacht voor het ‘lichaam’ van de zinnen, hun vaart, tempowisselingen, accenten. Is het toeval dat Enard in dit boek, waarin muziek zo’n sleutelrol speelt, muzikaler schrijft dan ooit?
Een jaar lang heb ik me teruggetrokken om de klus tot een goed einde te brengen. Toen ik weer boven water kwam, gedesoriënteerd na mijn onderduiktijd in deze roman (die in de Franse pers déboussolant werd genoemd vanwege zijn wervelende, overrompelende rijkdom, maar ook omdat het kompas hier op het oosten staat – ik moest me dus dé-déboussoler), had ik rond dit bezielde, bezielende boek een zekere drukte verwacht. Maar eendrachtige geestdrift (of kritische reflecties) bleven uit. Er was het interessante tweepagina-interview met de – zeer mooi gefotografeerde – auteur in de Vlaamse Standaard der Letteren, een lovend blokje in het wilde, eveneens Vlaamse Humo, gelukkig ook een vermelding in het NRC-nieuwjaarslijstje Franse literatuur, verder hier en daar een positief, solitair geluid uit verrassende hoek (een paar heuse besprekingen – op persoonlijke leesblogs en in een medisch onlinetijdschrift), en het was vooral stil. Is er in onze hectische wereld weinig tijd voor een ‘ambitieuze roman met een overweldigende reikwijdte’? Komt het doordat Enard – en dat is niet de eerste keer – weinig, of liever geen moeite doet om de lezer met fluwelen handschoenen het verhaal in te trekken (derde en vierde pagina: een fragment uit Sarahs doctoraatsproefschrift!)? Schrikt het gebrek aan alinea’s af? Houdt de Nederlandse lezer niet van wat ook maar van verre naar eruditie riekt? Hadden we door afwezigheid van de auteur in de herfst van 2016 een high-impact-boekpresentatie gemist? Volgens mijn boekhandelaar was Kompas een boek dat traag op gang zou komen. Ik wil het graag geloven.
Niet dat deze relatieve stilte in se niet ‘past’. Aan het schrijven van dit boek kwam veel stilte te pas. Om het materiaal te vergaren waaruit het is opgetrokken was de ‘bedwelmende stilte van de woestijn’ nodig (zoals de auteur het omschrijft naar aanleiding van een overnachting in een bedoeïenenkamp). Mathias Enard staat in deze roman onopvallend stil bij stilte. Het vertalen vergde stilte. En elke gegadigde lezer moet een flinke portie stilte veil hebben. Alleen: een boek waarover een sluier van stilte valt zul je niet licht lezen. Misschien wórdt het in stilte gelezen. Stilte-mineur?
Groot is mijn erkentelijkheid aan iedereen die me bij het vertalen van dit boek heeft geholpen en aan wie ik door het niet-schrijven van een nawoord publiekelijk in stilte voorbijging: allen bij wie ik met vragen terechtkon, mijn trouwe, kritische Vlaamse en Nederlandse meelezers, mijn naasten, en last but not least de uitgever, die het belang van dit werk meteen inzag en de moed had om deze fantastische symfonie op de toen nog net niet verwoeste woestijnruïnes van Palmyra, en op zoveel meer, uit te brengen.
Deze column is andermaal een product uit de workshop Schrijven Over Vertalen, gehouden tijdens de laatste Literaire Vertaaldagen.