Ik vind niet dat een toneelstuk aan iemand behoort toevallig omdat hij het geschreven heeft. Ik vind dat een bewerker, vertaler, alle rechten heeft, als hij maar een speelbaar stuk maakt in zijn eigen milieu. Dus hij mag ermee doen wat hij wil en in sommige gevallen, ja, zou ik zelfs de voorkeur er aan geven dat hij het totaal transformeert. (Hugo Claus)
Een tijdje geleden woonde ik aan de Universiteit Utrecht een lezing bij over het vertalen van toneelteksten. De vertaler die de voordracht gaf stelde dat zijn verantwoordelijkheid altijd bij de auteur lag en niet bij de theatermaker die de tekst ensceneerde. Hij hield tijdens het vertalen ook geen rekening met de visie van de regisseur en de dramaturg.
Op zich is er natuurlijk niets mis met de stelling dat de verantwoordelijkheid van de vertaler in principe bij de auteur ligt. Alleen lijkt die stelling tekort te schieten bij toneelvertalingen, want een voorstelling is een gesamtkunstwerk. Een theatertekst is geen afgewerkt eindproduct, maar veeleer een schets die nog ingekleurd moet worden door de regie, het spel van de acteurs, het licht, het decor en eventueel de muziek. In tegenstelling tot het vertalen van een roman, is een vertaling in het theater geen eindpunt, maar een beginpunt.
Theatermakers zien toneelteksten steeds meer als een bron, een vertrekpunt waarmee ze zelf verder aan de slag gaan. Het lijkt dan ook logisch dat ze de taal van de voorstelling naar hun hand willen zetten. Als vertaler kun je er natuurlijk voor kiezen om een getrouwe vertaling te maken en na de eerste lezing aan de kant te gaan staan, waarna de ploeg met je tekst aan de slag gaat. Maar dat lijkt me een gemiste kans voor de vertaler. Een van de grote uitdagingen van het vertalen voor theater is juist dat de vertaler rekening kan houden met de opzet van een voorstelling. Vertalingen worden tegenwoordig dan ook steeds vaker gemaakt met oog op het theaterconcept.
In haar ‘State of Translation’-lezing over identiteit zei Nicolette Hoekmeijer dat de woorden van de brontekst niet louter woorden zijn, maar de neerslag vormen ‘van een creatief proces, van een stroom beelden en associaties, de belevingswereld van de auteur’. Hoekmeijer stelt dat de vertaler zich die belevingswereld eigen moet maken. In het theater is er naast de belevingswereld van de auteur ook nog de belevingswereld van de regisseur, van die specifieke enscenering. Willy Courteaux zei ooit: ‘Het onderdrukken van de eigen persoonlijkheid is de eerste plicht die de vertaler zich oplegt.’ Dat is volgens mij een nobel streven dat gedoemd is te mislukken, want het is natuurlijk niet mogelijk om je eigen identiteit volledig weg te cijferen. Maar de vraag is of dat ook wenselijk is bij het vertalen van een toneeltekst. Hoekmeijer stelt: ‘Omdat een vertaling onvermijdelijk ook een interpretatie is, klinkt de persoonlijkheid van de vertaler door in de vertaling.’ Dat lijkt inderdaad onvermijdelijk. De eigen identiteit van een vertaler manifesteert zich bij het vertalen van theaterteksten volgens mij per definitie sterker dan bij het vertalen van een literaire roman omdat de parameters veel breder zijn. In het creatieproces van een voorstelling is er gewoon meer ruimte om als vertaler zelf (in samenspraak met de ploeg) bakens te plaatsen waarbinnen je je beweegt. Bepaalde theatervertalingen zijn juist zo goed omdat de vertaler als een acteur helemaal in de huid van de personages is gekropen en tegelijk zijn eigen identiteit zwaar heeft laten doorschemeren. Waarom zou een vertaler geen rekening houden met enscenering of zelfs met de acteur die een bepaalde rol zal spelen.
Het citaat van Hugo Claus bovenaan deze column stemt overeen met wat ik auteurs al vaker heb horen zeggen: hun tekst is geen statisch gegeven. Frans Denissen schrijft in zijn essay ‘Een klein radertje in een grote machine: over het vertalen van toneel’ dat als je de literatuur als een continuüm ziet waarin teksten voortdurend opnieuw uitgevonden moeten worden, waardoor ze permanent andere teksten genereren, toneel momenteel zowat het enige genre is dat zich aan de ‘orthodoxe’ manier waarop er vaak over vertalen wordt gedacht weet te onttrekken. De vertaler is in het theater tegenwoordig vaak ook een bewerker, wat soms tot extreme ‘transformaties’ leidt, zoals de creatie van een specifiek taalidioom in De Krippel van Olympique Dramatique. In deze vertaling van The Cripple of Inishmaan (1997) van Martin McDonagh wordt volop gespeeld met verschillende talen, dialect en taalafwijkingen om de muzikaliteit van het Iers uit de brontekst te vatten. Maar dit specifieke taalidioom met zijn talloze afwijkingen heeft vooral ook een groot toneelmatig effect op de voorstelling omdat het isolement van de kleine Ierse gemeenschap waarin het stuk zich afspeelt, op die manier ook door middel van de taal wordt onderstreept. Die bewerkende aanpak leidt tot een breed spectrum aan teksten waarin de identiteit van de vertaler in kwestie soms heel sterk doorschemert, zoals het geval is bij Tom Lanoye of Jan Decorte. Het zal altijd wel een punt van discussie zijn of Ten Oorlog van Lanoye bijvoorbeeld nog een vertaling kan worden genoemd. Naar mijn mening wel, alleen hebben de theatermakers extreme keuzes gemaakt voor hun enscenering en hun creatieproces, en die keuzes hebben een impact gehad op de vertaalkeuzes.
Tom Lanoye in Ten oorlog Solo
Bij oudere, klassieke teksten lijkt er overigens meer marge voor experimenten zoals deze. Hedendaagse teksten liggen vaak dichter bij de cultuur en codes van het doelpubliek, waardoor daar minder snel voor een radicaal andere enscenering wordt gekozen. Daar staat tegenover dat vertalingen van recente theaterteksten vaker geografisch beperkt zijn omdat het taalgebruik minder neutraal is dan bij klassieke teksten. Op dat vlak blijkt de taalbarrière tussen Nederland en Vlaanderen nog heel groot. Een vertaling van een Nederlander kan zelden ongewijzigd door een Vlaams theatergezelschap worden opgevoerd en vice versa. Dit gegeven biedt de vertaler echter ook veel ruimte, juist doordat het spectrum waarbinnen de toneelvertaler vertaalt, vooral bij klassieke teksten, veel ruimer is dan bij een romanvertaling. Zeker voor Belgische vertalers die zich doorgaans conformeren aan het Nederlandse idioom en die hun eigen taalidentiteit in boekvertalingen of andere vertaalvormen zoals ondertiteling zelden of nooit kunnen gebruiken. Dramaturg Erwin Jans stelt zelfs dat de spanning tussen het Vlaams en het Nederlands de Vlaamse toneelauteurs (en vertalers), meer dan hun Nederlandse collega’s, de mogelijkheid biedt om een taal in de taal te creëren, ‘een taal die tot stand komt in de marge van een hegemonische context’. Denk hier bijvoorbeeld aan de Shakespeare-vertalingen van Jan Decorte in wat hij zelf zijn ‘kindlijke’ taal noemt. Of die vrije omgang met taal nu echt aan de dominantie van het Nederlands ligt, laat ik in het midden. Feit is dat het theater zowel in Vlaanderen als in Nederland een uitdagende omgeving kan zijn voor een vertaler.
Bibliografie
Hoekmeijer, Nicolette. 06/04/2017. ‘Vertalen is je identiteit steeds weer een beetje oprekken’, De Groene Amsterdammer, via: https://www.groene.nl/artikel/vertalen-is-je-identiteit-steeds-weer-een-beetje-oprekken
Opsomer, Geert. 1988. ‘De beste vertaler is Claus en dan komt Shakespeare: vertaalattitudes en toneelmatigheid in de Lear- en Hamlet-vertalingen van Claus, Decorte en Courteaux’, Van den Broek, Raymond, red. Literatuur van elders, over het vertalen en de studie van vertaalde literatuur in het Nederlands. Leuven/Amersfoort, Acco.
Denissen, Frans. 1998. ‘Een klein radertje in een grote machine: over het vertalen van toneel’, De talen, jrg. 114, p. 81-84.
McDonagh, Martin. 2001. De Krippel van Inishmaan, vertaald door Olympique Dramatique, via Auteursbureau Almo bvba.
Jans, Erwin. 2012. ‘Vlaams geblaf op de planken’, In: De manke usurpator, over Verkavelingsvlaams, Red. Absillis, Kevin, Jaspers, Jürgen & Van Hoof, Sarah, pp. 247-260, Gent, Academia Press.
Nathalie Tabury heeft jarenlang als dramaturg en productieleider voor diverse theatergezelschappen gewerkt en is bestuurslid van de Vereniging van Nieuwe Vertalers (voorheen Vertaalkriebels). In 2016 voltooide ze het Postgraduaat Literair Vertalen aan de KU Leuven en ontving ze een talentbeurs van de Orde van den Prince, afdeling Middelheim. Afgelopen jaar volgde ze de ateliers Engels aan de VertalersVakschool. Ze vertaalde eerder voor The Chronicles Projects, Filter, tijdschrift over vertalen en Terras.