Het valt niet altijd mee om als masterstudent in totale afzondering aan een hoofdbrekend vertaalproject te ploeteren en toch het moreel hoog te houden. Des te leuker is het als je de kans krijgt je toekomstige collega’s te ontmoeten, de gezichten te zien bij namen die je voorheen alleen kende van titelbladen en te horen waar zij zoal tegenaan lopen. Dat genoegen had ik begin oktober, tijdens het halfjaarlijkse vertaalatelier Scandinavisch in het Vertalershuis te Amsterdam.
Het thema van de bijeenkomst is ‘hoofdpijnwoorden versus briljante vondsten’, waarbij zowel eurekamomenten als frustraties, vers en gedateerd, gedeeld kunnen worden. Een kleine afvaardiging van de beroepsgroep schuift aan: twaalf vertalers uit het Deens, Noors en Zweeds van diverse pluimage. De een met bijna dertig jaar ervaring en meer dan vijftig gepubliceerde vertalingen, de ander – ondergetekende – met een eerste literaire vertaling nog in de maak, en uiteraard alles daartussenin. Ook de lopende projecten blijken zeer divers; wie denkt dat er uit de Scandinavische talen enkel thrillers worden vertaald, vergist zich deerlijk. Toegegeven, de ‘spannende boeken’ vormen voor velen het leeuwendeel van de broodwinning, maar ook hoogliteraire auteurs als Kierkegaard, Linn Ullmann en Torgny Lindgren worden onder handen genomen. En wat dacht je bijvoorbeeld van de eerste journalistieke uiteenzetting rondom het fenomeen ‘creepypasta’, geschreven door een Zweedse Metroredacteur? Mocht de term geen belletje doen rinkelen: we hebben het hier over online circulerende horrorverhalen, zonder duidelijke auteur en met personages die een geheel eigen leven leiden – ‘folklore goes viral’, zeg maar. Ook spannend, dat wel.
Wat me opvalt is dat de vertalers zich met volle inzet aan iedere tekst wijden, ongeacht het genre. Die toewijding neemt soms zeer fysieke vormen aan: er wordt in bomen geklommen en bij gebrek aan dochters om op te oefenen wordt het haar van poppen ingevlochten – alles ten behoeve van adequate beschrijvingen. De vertaalster van de breiboeken van het Noorse duo Arne en Carlos spant wat mij betreft de kroon: ieder patroon uit de brontekst breit ze na, om het vervolgens uit te halen en aan het volgende te beginnen. En met reden. Na de gebreide kerstballen, paaseieren, sloffen en poppen blijken de heren ook bij hun vogels te excelleren in onwerkbare patronen. De vertaalster heeft in de nieuwste brontekst alleen al zo’n vijftig foutieve aanwijzingen rechtgebreid – onbetaald werk en nog ondankbaar ook, want het tweetal reageert doorgaans zeer lauwtjes op feedback.
Maar het kan erger. Zo kreeg de vertaalster van het werk van Ullmann ooit – op de avond dat de gecorrigeerde drukproeven ingeleverd moesten worden – een fax doorgestuurd van haar uitgever: de auteur had de Nederlandse vertaling laten bekijken door een Noorse vertaalster. Deze dame was ietwat doorgeschoten in haar brontekstgerichte vertaalopvattingen, met als resultaat 168 faxpagina’s aan voorbeelden uit de vertaling die niet letterlijk overeenkwamen met de brontekst. Tja, als dat je criterium is…
Tot zover de hoofdpijnsituaties, over naar de hoofdpijnwoorden. Die zijn goed vertegenwoordigd, want hoewel de Scandinavische talen en culturen relatief dicht bij de Nederlandse liggen, zit de duivel hier vaak in de details. Met name de functiewoorden zijn venijnig; zo is het excessieve gebruik van het voegwoord ‘och/og’ (‘en’) een haast alomtegenwoordig fenomeen. De Scandinavische lezer kijkt er niet vreemd van op, maar het klakkeloos overnemen in vertaling resulteert in Nederlandse teksten die aandoen als eindeloze opsommingen. Er wordt zelfs geopperd dat het woord twee van de drie keer moeiteloos weggelaten kan worden, zonder verlies van stijl. Maar ook met zo’n vuistregel is het dan weer oppassen geblazen, want de vraag is: waar ligt de grens tussen het adequaat hanteren van taalkenmerken en stilistische verfraaiing van andermans tekst? Zeker als die anderman een voormalig politiecommissaris is die in zijn detectives nog steeds een soort procesverbaalstijl handhaaft waarin elke handeling minutieus wordt beschreven (soms tot twee keer en vooral vervelens toe)?
Gelukkig wordt er niet alleen collectief gezucht, maar worden er zo nu en dan onverwachts ook oplossingen gevonden. Zo blijken Zweedse ‘foliehattar’ ook een Nederlands begrip en staan ze als ‘aluhoedjes’ gewoon in Van Dale (wie nog nooit van de term gehoord had heeft, net als ik overigens, blijkbaar te weinig gelezen van GeenStijl). En ‘luftkaniner’ blijken geen konijnen van lucht die verkocht worden voor luchtgeld (hoewel ook dat fenomeen bestaat, vraag me niet waarom, op internet bestaat nu eenmaal alles), maar aanhalingstekens die je met je vingers maakt.
Dieren zijn overigens vaker inspiratiebron voor Scandinavische uitdrukkingen; wat dacht je bijvoorbeeld van ‘hybelkaniner’, oftewel ‘stofkonijnen’? Dat klinkt toch een stuk gezelliger dan stofvlokken onder je bed.
Een immer terugkerend probleem bij het vertalen van Scandinavische detectives zijn de rangen binnen politie en leger. Niet alleen overlappen de Scandinavische termen regelmatig met twee Nederlandse, ook zijn de scheidslijnen tussen politie en justitie dikwijls anders dan in het Nederlands en wordt er, tot overmaat van ramp, zo eens in de paar jaar ook nog eens grondig hervormd. Helemaal mooi wordt het als een titel na lang zoeken niet eens blijkt te bestaan. Dat overkwam de vertaalster van H.C. Andersen – nog voor het internettijdperk – bij het sprookje ‘Harteleed’, waar de leerlooiersweduwe een brief aan de landeigenaar moet adresseren, met als aanhef ‘Generalkrigscommissaer, Ridder, etcetera.’ Het is meteen ook de eerste briljante vondst, waarvan tot nu toe hoogstwaarschijnlijk nog geen lezer de herkomst heeft herkend. De vertaling is geïnspireerd op een destijds pas verworven rang van prins Willem Alexander (we schrijven hier begin jaren negentig) en luidt ‘Luitenant-majoor van speciale diensten der eerste klasse oudste categorie van de Koninklijke Reserve’. De vertaalster wacht stiekem nog steeds op een telefoontje van Zijne Majesteit.
Onverwachte hoeken, maar ook onverwachte informanten kunnen soms uitkomst bieden. Zo brak diezelfde vertaalster zich tijden het hoofd over de zin ‘”Rap! Rap!” sagde hun, og så rappede de sig alt hvad de kunne […]’, uitgesproken door de moedereend in ‘Het lelijke eendje’. ‘Rap! Rap!’ kan namelijk niet alleen worden vertaald als ‘Vlug! Vlug!’ maar ook als ‘Kwak! Kwak!’. De oplossing kwam van een buurman, die toevallig ook de zoon van Carmiggelt was: ‘”Kwak, kwak, haast je wat!” snaterde ze en toen waren ze in een kwak en een zucht verdwenen.’ Dergelijke vondsten vielen een jaar of vijfentwintig geleden echter niet altijd in de smaak – de onvolprezen hoogleraar Scandinavistiek wijlen Amy van Marken merkte in haar recensie van de sprookjesvertaling ietwat snibbig op: ‘Deze vertaalster wil leuker zijn dan de meester zelf.’
Er komen meer prachtige vondsten voorbij, zoals die in de vertaling van een toeristische folder voor de Zweedse stad Gävle, waar voor het stadhuis een nogal plompe sculptuur te vinden is van een liggende vrouwenfiguur in het water, met de lyrische titel ‘Gudinna vid hyperboreiskt hav’ (‘Godin bij Hyperboreïsche zee’). De kubistische steenmassa wordt in de volksmond echter ‘Fnasket i plasket’ genoemd, wat zoveel betekent als ‘de hoer in de plas’. In de Nederlandse vertaling werd dat ‘De slons in de plons’.
De Gudinna in Gävle
Vier uur discussie en ‘fika’ (ook zo’n hoofdpijnwoord; ‘koffieleuten’ is de aarzelende consensusvertaling) later kunnen we er in ons uppie wel weer een halfjaar tegenaan.
Eline Jongsma (1991) volgde de bachelor Scandinavische talen en culturen aan de Rijksuniversiteit Groningen en rondde deze cum laude af. Momenteel volgt zij de onderzoeksmaster Literair Vertalen aan de Universiteit Utrecht, waar ze vertaalt uit het Zweeds en Engels. Op dit moment werkt ze onder begeleiding van Bertie van der Meij aan een vertaling van Ninni Holmqvists verhalenbundel Biroller, die volgend jaar zal verschijnen bij uitgeverij Wilde Aardbeien.