Afgelopen week kwam het verdrietige nieuws dat de Israëlische vertaalwetenschapper Gideon Toury op 74-jarige leeftijd is overleden. Zonder overdrijving kunnen we zeggen dat hij een van het handjevol grote en invloedrijke vertaalwetenschappers was van het laatste kwart van de twintigste eeuw en daarna, naast mensen als James Holmes, Theo Hermans, Hans Vermeer, Susan Bassnett, Lawrence Venuti (als je er even voor gaat zitten, blijkt één hand al snel niet genoeg).
Niemand die vooruit wil komen in het leven kan zonder leermeesters – zonder mensen die in een periode dat je daarvoor ontvankelijk bent je door hun inzichten, hun kennis, hun aanwijzingen of gewoon door hun aanwezigheid al of niet nadrukkelijk een weg wijzen waarvan je achteraf weet dat die de juiste was.
Vanaf het begin van mijn vertaalwetenschappelijke vorming, halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw aan het Instituut voor Vertaalwetenschap van de UvA, heeft Toury mijn denken bepaald, was hij een van mijn leermeesters, naast Umberto Eco en Paul Ricoeur – twee briljante interpretatietheoretici, de eerste vanuit de semiotiek, de ander vanuit de hermeneutiek, die over vertalen echter vooral traditionele dingen te vertellen hadden.
Ik heb Toury een paar keer ontmoet en gesproken, voor het eerst bij het First James S Holmes Symposium in Amsterdam in 1990. Hij was een man met sterke overtuigingen, maar wel iemand die het gesprek wilde aangaan en een gesprek met hem was altijd diepgravend. Het was voor hem dan ook een schok dat hij in 2002, samen met zijn landgenote Miriam Schlesinger, door de uit Egypte afkomstige Mona Baker, eigenaar van de uitgeverij St. Jerome, uit allerlei adviesfuncties werd ontheven in het kader van een culturele boycot van Israël. Zo zat de wereld volgens hem niet in elkaar: ‘I was appointed as a scholar and unappointed as an Israeli,’1 zei hij daarover, dat waren dus twee verschillende dingen.
Wat waren zijn overtuigingen en wat was de betekenis ervan? Het is ondoenlijk een volledig overzicht te geven van de rijke en veelomvattende bijdrage van Toury aan de vertaalwetenschap, maar hierbij een kleine, zeer persoonlijke, selectie.
Toury heeft veel betekend voor de ontwikkeling van de vertaalwetenschap, hij was een van de exponenten (misschien zelfs wel het gezicht) van de zogeheten doelpoolgerichte vertaalwetenschap – een school van denken die niet minder dan een paradigmawisseling tot stand heeft gebracht en vanaf halverwege de jaren zeventig aan het begin stond van de ontwikkeling van de vertaalwetenschap tot een voldragen, zelfstandige cultuurwetenschap.
Toury zag vertalen als een vorm van cultureel handelen, een vorm van gedrag die gestuurd wordt door de normen die gelden binnen de cultuur waarin dat gedrag zijn plaats heeft – in het geval van vertalen dus de ontvangende cultuur. Wie wil verklaren waarom vertalers doen wat ze doen, moet zijn onderzoeksblik dus in eerste instantie richten op die omgeving. De slogan die hij daarbij hanteerde was ‘translations are facts of one system only, the target system’. Dit in wezen simpele uitgangspunt had tot gevolg dat de vertaalwetenschap zich los kon maken van het tot dan toe dominante kader waarin gezocht werd naar vaststaande, universele definities van vertaling, zonder dat rekening werd gehouden met het feit dat ideeën over vertalen historisch veranderlijk zijn. Tot dan toe wilde men vertaling beschrijven in termen van de mate waarin een vertaling voldeed aan een van tevoren vastgestelde definitie. Toury stelde dat de bestudering van een vertaling tot doel moest hebben te achterhalen welke definitie de vertaler had gehanteerd. Terwijl eerst de vraag was of een vertaling wel equivalent is (volgens zogenaamd universele criteria), was het vernieuwende van Toury dat hij ervan uitging dat er sowieso sprake is van equivalentie – vertaling brengt immers equivalentie tot stand – en vervolgens de vraag stelde naar het soort equivalentie waarvan sprake is. Historisch onderzoek vanuit dat gezichtspunt levert een beeld op van de dynamiek van het vertaaldenken in een cultuur, van de veranderingen die er plaats vinden; vervolgens kun je dan mechanismen die de veranderingen motiveren onderzoeken. Toury maakte zo van een wetenschap die voornamelijk normatief en prescriptief te werk ging (volgens hem was dat niet eens een echte vorm van wetenschap) een wetenschap die empirisch was en descriptief georiënteerd.
Toury had ook oog voor de didactische gevolgen van een dergelijk uitgangspunt. De gerichtheid op de vertaalnormen in een samenleving bracht voor hem met zich mee dat het ‘vertalerschap’ eruit bestond dat een vertaler moet leren een bepaalde sociale rol te vervullen: ‘Om binnen een culturele omgeving vertaler te kunnen worden is het dus een voorwaarde dat men zich een reeks normen weet te verwerven voor het bepalen van de geschiktheid van dat soort gedrag en voor het manoeuvreren tussen alle beperkende factoren waar dat gedrag aan onderhevig is.’2 Het is de taak van een opleiding om de aspirant-vertaler in staat te stellen die normen te verwerven.
Exemplaar James S Holmes, met opdracht van Gideon Toury
(privébezit)
Een van zijn meest inspirerende ideeën voor mij persoonlijk is een conceptuele indeling in manieren van kijken naar vertalen die hij in zijn eerste boek, In Search of a Theory of Translation3, heeft gepresenteerd, maar nooit echt heeft uitgewerkt in zijn magnum opus Descriptive Translation Studies and beyond (1995, herzien in 2007)4. Hij maakte onderscheid tussen het domein van de theorie, waarin mogelijke vertaalrelaties of oplossingen voor vertaalproblemen centraal staan, het domein van de empirie of de beschrijving, waarin daadwerkelijke oplossingen centraal staan, en het normatieve domein, waarin de wenselijke oplossingen centraal staan. Elk van die domeinen heeft bestaansrecht binnen een brede kijk op vertaling en ze hangen allemaal op een bepaalde manier samen. Wat er kan, mogelijk is, is de vraag die iedere vertaler zich stelt voor zij kan bepalen wat er moet gebeuren, wat wenselijk is, in het geval van een specifiek vertaalprobleem. Het resultaat van de keuze die daaruit volgt wordt de daadwerkelijke oplossing. De studie van daadwerkelijke oplossingen, van wat is, door vertaalwetenschappers kan weer leiden tot een beeld van wat vertalers door de tijd heen wenselijk hebben geacht en dus mogelijk is gebleken. In mijn eigen denken over vertalen en vertaaldidactiek is deze indeling in de loop van de jaren een steeds grotere rol gaan spelen.
Zoals het in de ideeëngeschiedenis vaak gaat, wordt wat aanvankelijk als bevrijding en emancipatie wordt gezien op een goed moment als knellend en beperkend ervaren. Zo heeft Toury in de loop van de tijd zijn critici gekend. Vanuit post-kolonialistische hoek wees men op de beperking van de slogan ‘translations are facts of one system only, the target system’. Daar stelde men met recht tegenover dat in een koloniale setting de imperialistische broncultuur door de asymmetrische machtsverhoudingen sturend is voor vertaalbeleid en vertaalkeuzes in de gekolonialiseerde en dus toegeëigende doelcultuur. Van een heel andere orde is het terechte verwijt dat hij een blinde vlek had voor de hermeneutische aspecten van het vertalen en dat men in zijn werk naar een bespreking van de betekenisaspecten van het vertalen vergeefs zal zoeken.
Uit Nederlandse vertalerskringen aan het eind van de vorige eeuw kwam (vooral op basis van het tendentieuze en malicieuze proefschrift van Peter Verstegen)5 het verwijt dat Toury typisch zo’n vertaalwetenschapper was die niks wist van de praktijk van het vertalen. Niets was minder waar. Juist door zijn descriptieve oriëntatie was hij volledig gericht op de studie van de vertaalpraktijk, maar ook op een andere manier is dat verwijt onterecht. Het is een niet heel bekend gegeven, omdat hij zelf vond dat het eigenlijk buiten zijn werk als wetenschapper stond, maar Toury heeft in een lange carrière zo’n dertig literaire werken uit het Duits en het Engels in het Hebreeuws vertaald, waaronder werk van Hemingway, Scott Fitzgerald, Cormac McCarthy, Heinrich Böll en Thomas Mann.6
Bij het genre van de necrologie hoort de verleden tijd maar of die hier op zijn plaats is, is de vraag: het werk van Toury is nog steeds actueel en zijn invloed niet uitgewerkt. Dat zal ook niet gauw gebeuren, denk ik. Zijn opvattingen over hoe het verschijnsel vertaling bestudeerd moet worden zijn zo scherp en doordacht dat hij blijvend een inspiratiebron zal vormen voor wie de vertaalwetenschap en het vertalen serieus neemt.
Noten
1 Suzanne Goldenberg & Will Woodward. 2002. ‘Israeli Boycott Divides Academics: Sackings on Two Obscure Journals Fuel Debate on Cooperation with Universities’, The Guardian, 8 juli 2002.
2 Gideon Toury. 20102. ‘De aard en rol van normen in vertaling’ [vertaling Cees Koster], in: Ton Naaijkens et al. (eds.), Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Vantilt, p. 321–332.
3 Gideon Toury. 1980. In Search of a Theory of Translation. Tel Aviv: The Porter Institute for Poetics and Semiotics, Tel Aviv University.
4 Gideon Toury. 1995, 20072. Descriptive Translation Studies and beyond. Amsterdam: John Benjamins.
5 Peter Verstegen. 1993. Vertaalkunde versus vertaalwetenschap. Amsterdam: Thesis Publishers.
6 Gegevens ontleend aan de website http://www.tau.ac.il/~toury/ [geraadpleegd 7 oktober 2016].