De Nederlandse ambassade in Berlijn, een schepping van Rem Koolhaas, heeft één grote blinde muur. Lieve Ursula had net een slopend schooljaar achter de rug en we stonden op het punt onze koffers te pakken om op vakantie te gaan. De telefoon ging. Een medewerkster van de Nederlandse ambassade in Berlijn. Of ik tijd had voor een vertaling van Hendrik Marsman. Voor op die blinde muur. ‘Niet doen!’ riep LU op de achtergrond. Om tijd te winnen en omdat enige ijdelheid mij niet vreemd is, vroeg ik of de naam van de vertaler ook op die muur kwam te staan. Dat sprak vanzelf. De deadline dan? ‘Ná de vakantie!’ riep LU getergd. Maar nee: het liefst zo snel mogelijk, eigenlijk vandaag nog, de ambassademedewerkster was zelf namelijk al bezig haar koffers te pakken en de zaak moest wel voor de vakantie in kannen en kruiken zijn. Het gedichtje was gelukkig heel kort, geschreven in een lapidaire telegramstijl à la August Stramm, een van de door Marsman bewonderde expressionistische Duitse dichters. Marsmans expressionisme is minder radicaal en ook minder geëxalteerd. Anders dan zijn Duitse voorganger, vlecht hij af en toe nog een enkel rijm in en laat hij de traditionele grammatica en zinsbouw grotendeels intact¹:
Berlijn
De morgenlucht is een bezoedeld kleed
een bladzij met een ezelsoor
een vlek
de stad
een half ontverfde vrouw
maar schokkend steigert zij den hemel in
als een blauw paard van Marc in ’t luchtgareel
Berlijn
de zon is geel
Het leek erg mee te vallen: ultrakorte regeltjes, een ietwat raar rijm(lichtgareel/geel) dat wel kon vervallen, dan een wat dubieuze ‘ontverfde vrouw’, maar verder zo te zien geen noemenswaardige problemen. Dat moest te doen zijn. Hoeveel ik daarvoor in rekening zou brengen, vroeg de ambassade-stem. ‘Heel veel!’ riep LU dreigend. Gewend aan de minieme vergoedingen die armlastige literaire tijdschriften plegen te bieden en mij herinnerend dat de belastingbetaler voor de oplevering van het Berlijnse ambassadegebouw een slordige 57 miljoen had moeten neertellen, noemde ik een absurd laag bedragje, waarvan ik onmiddellijk spijt kreeg, enfin, ik kon er altijd nog een spoedtoelage aan toevoegen. ‘Nog even iets vertalen,’ zei ik tegen LU, die inmiddels met een zucht het kofferpakken al had overgenomen.
Vertalers zouden beter naar hun geliefden moeten luisteren. Natuurlijk was de tijd die ik had ingeschat om de klus te klaren veel te krap. De ambassademedewerkster had kennelijk de tekst van het internet gehaald, met vervelende gevolgen voor spelling, interpunctie en witregels, zodat ik om te beginnen eerst de oorspronkelijk versie moest achterhalen. Ik deed wat ik had beloofd en verstuurde een uurtje later mijn eerste vertaalversie naar het vakantieadres van de inmiddels al naar zaliger oorden vertrokken ambassadrice:
Berlin
Der Morgen ist ein besudeltes Kleid
eine Seite mit einem Eselsohr
ein Klecks
die Stadt
eine halb abgeschminkte Frau
doch zuckend bäumt sie sich in den Himmel
wie ein blaues Pferd von Marc im Luftgeschirr
Berlin
die Sonne gelb
Nu geef ik normaal gesproken nooit een vertaling uit handen die niet ruim de tijd heeft gehad om te bezinken. Pas dan heb ik de onbevangenheid die nodig is om te zien of er nog iets aan schort. Maar de krappe planning van mijn opdrachtgever liet dat niet toe, ik moest maar hopen dat ik bij terugkeer van vakantie niet al te zeer zou schrikken. LU had inmiddels onze koffers in de achterbak van de auto getild, de vakantie kon beginnen.
Drie weken later, weer thuis, stroomden de eerste foto’s van de inmiddels tekstdragende ambassademuur binnen.
De teksten stonden er in twee verschillende kleuren op, voor- en achternaam waren correct gespeld, ook dat is altijd weer een opluchting. Ik kon tevreden zijn.
Totdat ik een jaar later toevallig verzeild raakte in Café Deutschland, een blog van de germanist Peter Groenewold. Hij vroeg zich af waarom ik het ‘bezoedelde kleed’ in de openingsregel vertaald had als ‘besudeltes Kleid’. Hijzelf had het kleed nooit als kledingstuk gezien, maar als tafelkleed, een Tischdecke. Aan die mogelijkheid had ik waarlijk geen seconde gedacht, dus dat was schrikken! Als iemand meer ziet dan ik ben ik al snel geneigd aan te nemen dat hij of zij dus ook scherper ziet. Het zou toch een geweldige blamage zijn als er hartje Berlijn een gigantische vertaalfout, nota bene met mijn signatuur in rode koeienletters, alom zichtbaar zou zijn. En ik kon moeilijk verwachten dat de ambassadeur opnieuw een hoogwerker zou laten aanrukken om de tekst te laten overschilderen. Ik zocht haastig of er nog meer kijkers over dit kleed waren gestruikeld. Dat bleek gelukkig niet het geval. Wel vond ik in de Tagesspiegel een aardig stukje waarin de recensent de ‘treffende Übertragung’ van ‘Aard Posthuma’ (je kunt niet alles hebben) roemde. Al enigszins gerustgesteld enquêteerde ik enkele goede vrienden. Tot mijn opluchting kwam er in eerste instantie niemand met een tafelkleed op de proppen. De meesten zagen een vunzige japon voor zich, passend bij de half ontverfde, en dus nog gedeeltelijk met blanketsel of rouge ‘bezoedelde’ dame, een ander dacht aan een laken met bloed- of spermavlekken, een derde zag een maandverband, LU suggereerde nog een vloerkleed. Vervolgens ging ik bij de Neerlandici te rade en vond een boekwerkje waarin praktisch ieder woord van het gedicht van commentaar was voorzien² . De daarin aangekondigde ‘atomistische interpretatie’ beloofde een duidelijk antwoord. Helaas, juist over het kleed, voor mij de atoomkern, beperkte de schrijfster zich tot de lapidaire mededeling dat dit beeld ‘nog voorstelbaar’ was. Of er bloed- dan wel jamvlekken op het ‘kleed’, respectievelijk het kledingstuk zaten, was haar kennelijk om het even, ik kon weer rustig slapen.
Ik bleef zitten met de intrigerende vraag waarom de een dit en de ander dat ziet. Het heeft ermee te maken, bedacht ik, welke chemische verbindingen de woorden van het gedicht in het brein van de lezer aangaan. Een tafelkleed heeft in de meeste gevallen vier rechte hoeken, een bladzijde heeft die ook (ondanks het ezelsoor). Dat zou een reden kunnen zijn om het kleed met terugwerkende kracht als een tafelsprei te interpreteren. Maar het beeld maakt een veel sterkere klik met de ‘halfontverfde vrouw’, zonder twijfel een nachtvlinder in het ‘zondige’ Berlijn van de jaren twintig. Ik moest ook denken aan Leonie van Oudijck, wier lichaam in de fameuze badkamerscène uit De stille kracht ‘vuil bezoedeld [was] met een groezelig, rinnend rood’. Ook in de Bijbel wemelt het van onreine of onkuise vrouwen en bij Jesaja 64, 6 lezen we: ‘wij zijn allen als een onreine, al onze rechtvaardige daden zijn als een bezoedeld kleed’. En de veelgeroemde auteur van ‘Jantje zag eens pruimen hangen’ dichtte, daarop voortbordurend, in zijn Proeve van Liederen en Gezangen voor den openbaaren godsdienst (1802):
o God van heil! Gij hebt ons veel vergeven.
In Jezus dood gaf ons uw liefde ’t leven.
’t Bezoedeld kleed werd zuiver door zijn bloed.
Naar een scène uit de Bijbel verwijst ook het pathetische kerstverhaal Maria (1925) van Roel Houwink, een vriend van Marsman. De titelheldin staart daarin naar het ‘klam-doorwoeld bed’ waarop in barensweeën en ‘splijtende smarten’ de bejaarde Elisabeth het uitkreunt. Maar dan, o wonder, is het zover: ‘Op haar bezoedeld kleed houdt zij het spartelend kind.’
Gezien deze voorbeelden houd ik het er dus toch maar op dat Marsman de hemel boven Berlijn als een ‘wegwerpelijk’³ kledingstuk heeft gezien, al ligt de ultieme waarheid hier in laatste instantie in the eye of the beholder. De stad is er in elk geval een interessant vertaalprobleem rijker door geworden.
Achteraf mag ik dankbaar zijn dat ik voor het maken van deze vertaling maar zo weinig tijd kreeg, anders had ik beslist nog langer liggen dubben of ik niet toch een andere variant zou kiezen. Natuurlijk niet Tischdecke, Tischkleid of Tischtuch. Maar wie weet was mij ‘Het veer’ van Martinus Nijhoff te binnen geschoten, een van mijn favoriete gedichten. Daarin ‘ontbindt’ de heilige Sebastiaan zijn ‘witte lendendoek’ en ‘bevrijdt’ zijn lichaam van ‘bezoedeling en bloed’. En wie weet stond er dan nu op de ambassademuur dat de ochtendlucht een ‘besudeltes Tuch’ geweest was. Maar ik was minder uitgerust en beslist een dag later op vakantie gegaan.
Rest mij nog te vermelden dat het in dit hoofdstukje aangesneden vertaalprobleem vanzelf zal verdwijnen, gelijk zoveel problemen: naast de Nederlandse ambassade verrijst langzaam een hotel en daardoor zal binnen afzienbare tijd allereerst de naam van de vertaler uit het zicht verdwijnen, dan zijn vertaling, dan het gedicht van Marsman, inclusief het bezoedelde kleed en het woord Berlijn. Blijft alleen nog de hemel daarboven.
Noten
1 Verschenen in Marsmans debuutbundel Verzen (1923). In een eerdere versie luidde de titel van het gedicht ‘Morgenstad’.
2 Hannemieke Postma, Marsmans Verzen. Toetsing van een ergocentrisch interpretatiemodel. Groningen: Wolters-Noordhoff/Bouma's Boekhuis bv, 1977.
3 Aldus de oude Statenvertaling. Andere vertalingen reppen van een met (menstruatie-)bloed besmeurd kleed. De combinatie ‘bezoedeld kleed’ komt alleen voor in de NBG 1951 en de Herziene Statenvertaling van 2010, maar was dus blijkens Van Alphens ‘proeve’ al veel eerder een geliefd cliché.