Mark Schaevers, De levens van Claus. Biografie. Amsterdam: De Bezige Bij 2024.
Het lezen van De levens van Claus, de biografie van Hugo Claus (1929-2008) van de hand van Mark Schaevers, levert gemengde gevoelens op. Het is een zeer goed en levendig geschreven boek, waarin bovendien ontstellend veel informatie is verwerkt. Complimenten zijn zeker op hun plaats. Maar wat heb je gelezen als je het dichtslaat? De titel met het meervoud levens is briljant – echt grijpbaar blijkt Claus als mens uiteindelijk niet, en hij was inderdaad actief in diverse hoedanigheden – iemand met een jaloersmakende creativiteit en energie. De nadruk ligt wel, als je het even laat bezinken, op de vele manieren waarop Claus zijn leven, levens en carrière vormgaf. En minder op hoe hij aan zijn oeuvre bouwde. Hij wist de juiste mensen te vinden, de juiste kunstenaars, de juiste letterenmensen, de juiste vrouwen ook – allemaal tot meerdere glorie van zichzelf en het imponerende beeld dat men van hem had. So what, hoor ik zeggen, dat doen schrijvers toch allemaal? Is waar, maar hier lijkt het eigenlijke werk toch lichtelijk onder te sneeuwen – het eigenlijke werk: het schrijven zelf. En het vertalen.
Door een schrijversbiografie word je in de gelegenheid gebracht ook achter de schermen te kijken, naar de achterkant van de boeken die van de auteur verschenen zijn. De ene keer is dat onthullend, de andere keer deprimerend als je ziet hoeveel er toch geput was uit het eigen leven. In het geval van Claus valt vooral op hoe hij van jongs af aan in staat was zijn schrijverschap en daarmee zichzelf te profileren. Ik moest denken aan de mooie studie die Els Snick maakte van leven en werk van Joseph Roth. Zij noemde toen de manier waarop Roth, veelal vanuit café’s, zijn mecenassen en uitgevers bewerkte ‘orkestratie’. Claus overtreft Roth en blijkt een meesterorkestreerder, van meet af aan. Nog voor hij, amper twintig, zijn eerste boek had gepubliceerd, had hij het al zelf gerecenseerd – eigenhandig dus, onder pseudoniem en met de parmantige titel ‘Een jongere van groot formaat’. Dit was het patroon. Overal en altijd zette hij vrienden en bekenden op de sporen die leiden naar vergroting van zijn kunstenaarschap. En ook de wegen van de showbizz werden bewandeld – eenmaal vertaald in Frankrijk liet hij zich bijvoorbeeld fotograferen in een omhelzing met de jonge en nieuwe literaire ster Françoise Sagan. Enzovoort, zijn leven lang. Dat levert een fascinerende biografie op, goed en bloemrijk geschreven, met een zowel bewonderende als op gepaste momenten ontnuchterende pen. Ik heb me allesbehalve verveeld. Als je sociologische interesses hebt en gevoelig bent voor hogere roddel, kom je hier aan je trekken. En misschien is dus de vraag naar het vertalerschap van Claus, de reden waarom het juist in dit tijdschrift hier besproken wordt, niet zo relevant. Bovendien weten we al het een en ander: er is bijvoorbeeld de studie die Elies Smeyers schreef over Claus als vertaald auteur1 en we beschikken bijvoorbeeld over de special die we met Filter in 2008 over Claus maakten en provocerend ‘Claus, vertaler pur sang’ doopten.2 Pur sang was misschien overdreven, al ligt dat wel aan hoe je ‘vertaler’ exact definieert. Na het lezen van Schaevers kun je ook rustig zeggen dat Claus zijn eigen levensloop in boeken neerlegde (en dus ‘vertaalde’), dat hij zich tal van boeken en toneelstukken uit de wereldliteratuur eigen maakte en bewerkte (en dus vertaalde) en dat hij daarnaast ook echt ‘vertaalde’, vooral poëzie, met de prachtige kanttekening dat hij soms gedichtvertalingen een gedaanteverwisseling liet ondergaan en ze presenteerde als eigen werk. Claus veroorloofde zich veel, zo niet alles, en juist daar begint de fascinatie en bij de schrijver zelf enige megalomanie.
Onbegonnen werk eigenlijk om dat allemaal te ontrafelen. Er ligt dus veel stof voor nader onderzoek op tafel. Om toch tegemoet te komen aan de ratio van de Filter-recensies van schrijversbiografieën – waarin we de vraag stellen in hoeverre er aandacht besteed wordt aan het vertalerschap van de auteur? – hier een schoorvoetende, uiterst selectieve poging. Eigenlijk valt alles wat hier nu volgt onder ‘postscriptum’, of onder ‘anekdotisch’. Zo duikt op een gegeven moment ook weer eens het idee op dat vertalen louter een inkomstenbron zou zijn, juist voor schrijvers. Claus komt daar zelf ongegeneerd mee op de proppen. Toch is er meer aan de hand, juist bij hem. We schrijven 1957, Claus is 28 en wordt gevraagd om voor de Nederlandse Comedie Under Milk Wood van Dylan Thomas te vertalen. Schaevers citeert een manuscript waar hij uit opmaakt dat Claus, tegen zijn eigen aard in wellicht, probeerde ‘de beeldenlawine in zijn eigen werk wat af te remmen’. Thomas beschouwde hij als ‘een broederlijk model’ – een mooi voorbeeld dus hoe schrijven en vertalen poëticaal in elkaar kunnen vloeien. Claus verdient goed aan het Melkwoud (een prijs, meeverdienen aan de uitvoeringsrechten, boekje bij De Bezige Bij). In de kritiek is er sprake van ‘feilloos Nederlands’ en ‘de indruk met een origineel werk te doen te hebben’. Claus vertaalt vervolgens nog meer van Dylan Thomas (Portrait of the Artist as a Young Dog, voor uitgeverij Donker) en krijgt andere vertaalopdrachten, onder meer een voor Büchners Dantons Tod. Een vertaalcarrière lag op de loer. Maar dan volgen er kritieken. Volgens Rudi Bremer had Claus ‘maar wat aangerotzooid’3 en Clara Eggink wees op flaters in de vertaling van Portrait, zeggende: ‘Claus kent blijkbaar nagenoeg geen Engels’. Dat valt na te lezen in een uitstekende paragraaf bij Schaevers, die hij besluit met een veelzeggend citaat van de autoriteit waarop hij zich meer dan eens baseert, Paul Claes: ‘Hij [Claus] eigent zich de tekst toe en zet hem naar zijn hand, hij schrapt en voegt toe, hij vervormt, verheldert en verhevigt. Kortom, hij doet alles wat een professioneel vertaler nooit mag doen. […] Hij vertaalt niet wat er staat, maar staat voor wat hij vertaalt.’4
Ik kom nu op mezelf terug en geef Schaevers meer krediet dan eerder in deze recensie: hij besteedt veel aandacht aan de affaires en het grandioze netwerken van Claus, maar gaat wel degelijk ook op diens werk in, ook op diens vertalingen. Een voorbeeld is een opdracht begin jaren zestig die de BRT hem geeft: om een poëzieprogramma (of film) te maken onder de titel Anthologie, en hij put uit een befaamde oeranthologie, die met Oudgriekse epigrammen. Dit is het verhaal: ‘Hij vertaalde (of beter: bewerkte) ze vanuit het Frans, zijn keuzecriterium was hun erotisch gehalte.’ De gedichten werden voorgedragen door acteurs, onder hen Mick Clinckspoor, die later door Schaevers geïnterviewd werd – zij was zich er naar eigen zeggen niet van bewust dat Claus danig verliefd op haar werd en dat het oerthema van de onbeantwoorde liefde als vanzelf zijn werk binnensloop, onder meer in de roman Schaamte. De anthologiegedichten doken later op in Oog om Oog, een beroemd en antiquarisch gewild fotoboek dat Claus in 1964 uitbracht samen met de cultfotograaf Sanne Sannes (1937-1967). Op en in het boek staan de twee allebei vermeld als auteurs; voorin staat de vermelding ‘tekst van Hugo Claus’ met tussen haakjes de toevoeging ‘naar gedichten van Macedonios, Asklepiades…’, waarna er nog zo’n tien namen van dichters volgen uit schat ik een taal of acht, daaronder Japans en het Sanskriet (van een dichter die in dit boek Bhartrhani heet, maar die is niet terug te vinden – wel ene Bhartrihari, een 5e-eeuwse dichter uit het noorden van India, die schreef over de liefde en over ascese). Uit de bundel is niet op te maken om welke gedichten of gedichtvertalingen het precies gaat: in het geval van Bhartrhani of Bhartrihari, die dichtte in een taal die Claus niet beheerste, zijn een paar teksten weg te strepen omdat er ‘Scheveningen’ in voorkomt en een bh en de vitrine van een slager; maar zelfs die ingrepen zijn voorstelbaar als je zo bedreven bent in toe-eigenen als deze Vlaamse grootmeester.
Bij Schaevers komt alles ter sprake, ook het vertaalwerk dus, maar wel met de sterke nadruk op hoe Claus het allemaal voor elkaar kreeg en wat het effect ervan was op anderen. ‘Hugo participeerde aan het leven alsof het een voorstelling was,’ zegt zijn zoon Thomas in een passage die blootlegt hoe de schrijver voor zijn directe alledaagse omgeving was. Claus speelde met andere woorden dat hij Claus was, een schrijver, een beeldend kunstenaar, een vertaler. Je kunt hem erom bewonderen of je storen aan een vrij mateloos opportunisme. Schaevers laat herhaaldelijk blijken dat Claus niet voor bluffen terugschrok, of voor liegen zo je wilt, om eigen bestwil. Het was er ook de tijd naar, zeker de jaren vijftig (‘We hebben verschrikkelijk gelachen. Die tijd was zo vrolijk omdat we met z’n allen uit de oorlog kwamen’). Het deed me denken aan de schrijver en vertaler Theo Kars (1940-2015), die te boek stond als non-conformist en hedonist en die ooit werd veroordeeld voor oplichting. Hij publiceerde zijn herinneringen onder de titel Memoires van een slecht mens. Kars vertaalde veel, op een serieuze manier, en als zijn belangrijkste werk gelden de memoires van Casanova. Claus en Kars zijn onvergelijkbaar, anders dan Claus gold Kars nooit als kandidaat voor de Nobelprijs. Maar er is een overeenkomst tussen de twee: ik bedoel die aparte mengeling van poeha en ego op basis van bijzondere en te bewonderen creativiteit die ingezet wordt voor uiterst serieus te nemen en te bewonderen literatuur – en voor bijzondere vertalingen. Tekenend voor de twee als vertaler is ook de energie waarmee ze te werk gingen – nooit gedienstig, zeer zichtbaar en met een ongekend aplomb. Daarbij kon je alle kanten uit. In 2005 publiceerde Kars in De Revisor een artikel dat ‘Gewetenloos vertalen’ heette. Maar dat was zeker niet zijn motto, integendeel: hij wond zich op over een Duitse vertaling van zijn werk waarin volgens hem zo’n beetje alles aan de hand was als wat Paul Claes opsomde als de bijzondere kwaliteiten van Claus: schrappen, toevoegen, vervormen, verhelderen, verhevigen. Maar Kars’ positie was duidelijk: ik vertaal gewetensvol. Bij Claus merk je diezelfde spanning.5 Hoe die exact in elkaar zit is moeilijk te achterhalen. Je popelt om het allemaal precies uit te zoeken, maar zult struikelen over enorme drempels, opgeworpen door een virtuoos, een briljante maar op geen enkel moment echt betrouwbare vertaler. Denk ik.
Noten
1 Voor de doorbraak: de voorgeschiedenis van een succesverhaal: een onderzoek naar de genese en receptie van de vroege vertalingen van Hugo Claus’ werk in het Frans. Université catholique de Louvain. Faculté de Philosophie, Arts et Lettres; Universiteit Gent. Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, 2019.
2 Na te lezen via: https://www.tijdschrift-filter.nl/jaargangen/2008/153/
3 Een bekende kritiek die in Tirade werd gepubliceerd – het leukste voorbeeld daaruit wordt door Schaevers geciteerd: dat de roze kalk waarmee men in Wales de huizen pleistert (pinkwash) bij Claus ‘roze waterverf’ werd. ‘In Vlaanderen regent het misschien nooit,’ aldus Bremer volgens Schaevers, ‘in Wales wel.’
4 De bron is ‘Hommage aan de vertaler Hugo Claus’, Filter. Tijdschrift over vertalen, juni 2002.
5 Elies Smeyers wees me op een affaire rond de opvoering Onder de torens (Gent, 1993) waarin Claus, de auteur van dit gelegenheidsstuk, de regisseur het volgende verweet: het niet respecteren van de oorspronkelijke tekst, het verdraaien van situaties, de onkunde van sommige acteurs, de 'foute en nietszeggende' interpretatie. (https://www.ntgentarchief.be/detail/onder-de-torens--tekst-hugo-claus--regie-sam-bogaerts)