Recensie – Bedroch of niet   27-12-2022

Ton Naaijkens

De honderd nieuwe nieuwigheden oftewel De Bourgondische Decamerone. Uit het Middelfrans vertaald door Jan H. Mysjkin. Deel I en Deel II. Bleiswijk: Uitgeverij Vleugels 2022

Ik wil het voormalige Inden gulden Leew opzoeken. Dat is voor mij amper tien minuten fietsen, want op het centrale plein in de stad waar ik woon. Daar heeft ooit de drukker Jan Berntsz gezeten, ‘woenende opdenhoeck onder sinte Martens toorn in die gulden Leew’. De genoemde ‘toorn’ is geen woede maar de Domtoren. Berntsz woonde en werkte er begin zestiende eeuw toen de storm nog niet gewoed had en de toren nog vastzat aan de kerk. Welke hoek het precies was kan ik niet achterhalen, ik gok eerst maar op die met het Wed. Nader onderzoek wijst uit dat het de Servetstraat moet zijn geweest, dan kan het het pand zijn waar nu Steven Sterk boeken verkoopt. Het maakt niet echt uit of ik me vergis: het gaat me meer om hoe ik hier terechtkom en me van geschiedenis laat doordrenken. Genoemde drukker herbergde rond 1530 de man die hem had opgeleid: een collega, de befaamde Antwerpse uitgever, drukker en vertaler Jan van Doesborch (1470?-1536). Die had een themabundel samengesteld over hoe mannen in het verleden en heden door vrouwen bedrogen zijn: Dat bedroch der vrouwen. Van Doesborch had in Antwerpen veel Engelstalige boeken uitgegeven, onder meer The deceyte of women, de vertaling of bron van dat Bedroch. Samen met Berntsz herdrukte hij de Nederlandse versie in Utrecht in 1532, en daarvan is er slechts één exemplaar bewaard en overgeleverd als echte Van Doesborch-druk. Naar verluidt is het niet echt een vrouwonvriendelijk boek, ondanks de naar vrouwenhaat riekende titel. Het is ook een kwestie van perspectief: de vrouwen over wie verteld wordt staan tegenwoordig eerder te boek als sterk (Salomo, Judith, Delila).

Wat wil ik met de bovenstaande alinea, die ik avontuurlijk maar bedaagd heb aangezet? Wel, ik wil de sporen volgen van een hedendaagse vertaling waarop ik gestuit ben en die mijn belangstelling wekt. En in één moeite door wil ik kijken hoe omvattend onze vertaalgeschiedenis, Vertalen in de Nederlanden, eigenlijk is. Om met dat laatste te beginnen: uitgever, drukker en vertaler Jan van Doesborch wordt er door Dirk Schoenaers en Elisabeth de Bruijn uitstekend in voorgesteld. De Bruijn heeft het meer over de dubbelproducties van Van Doesborch (boeken die hij zowel in het Nederlands als in het Engels uitgaf, bijvoorbeeld de medische tekst The noble lyfe and natures of man die oorspronkelijk Der dieren palleys heette); Schoenaers meldt expliciet dat Van Doesborch zelf de Vijfthien vreeselijke tekenen (1502/1505) in het Engels vertaalde (The fifteen tokens, een apocalyptische tekst waarin de ondergang van de wereld zal zijn aangekondigd). Schoenaers maakt inzichtelijk dat de verschillende drukkers destijds vrijelijk omgingen met hun teksten, die ze her en der – en uit verschillende talen – vandaan haalden. Hij noemt ook verdwenen vertalingen, juist die van Van Doesborch (een boek dat Historie van Merlijn zou geheten hebben) en boeken waarvan het origineel ongewis is (Helias). Maar nu wil ik met Van Doesborch van Antwerpen naar Utrecht reizen en bij dat bedrog der vrouwen uitkomen (dat overigens uitgeeftechnisch en moreel in evenwicht werd gebracht met Dat bedroch der mannen). Voor zijn vrouwenbedrog putte de uitgever uit de Bourgondische Decamerone, de zogenaamde Cent nouvelles nouvelles: een bundel korte verhalen, rond 1465 geschreven in Franstalig Vlaanderen (in Brugge, Brussel of Rijsel), en wel in opdracht van de stichter van de Orde van het Gulden Vlies: Filips de Goede, zoon van Jan zonder Vrees, vader van Karel de Stoute. Ik herinner me dit rijtje vorsten dat ik ooit op school moest leren, zonder meer van ze te weten dan dat het inderdaad ‘koningen’ waren geweest. Filips de Goede blijkt bovendien een lezer te zijn geweest, de nouvelles nouvelles waren aan hem besteed (men kent het model, dat ik grofweg zo schets: drie echtparen die met drie monniken op bedevaart gaan maar uit kuisheid apart slapen, waarop de monniken toeslaan).

De novellen kwamen op mijn pad door Jan Mysjkin, die deze Frans-Vlaamse decamerone dit jaar (‘een dikke vijf en een halve eeuw na het dedicatie-exemplaar dat in 1462 aan hertog Filips de Goede werd aangeboden’) uit het Middelfrans vertaalde als De honderd nieuwe nieuwigheden (voor de Franse reeks van uitgeverij Vleugels te Bleiswijk). We krijgen ze opgediend in twee delen: deel 1 heet op de achterflap ‘een boek dat alle mannen moeten hebben gelezen die het in hun bol halen te trouwen’, deel 2 ‘een boek dat alle vrouwen moeten hebben gelezen die hun man hoorntjes willen opzetten’. Het zijn opvallende reclameslogans waarin iets van de middeleeuwen, toen de wereld nog in orde was en eenvoudig van opzet, in stand blijkt te zijn gehouden. Maar misschien ben ik te blind voor de ironie ervan. Het is al met al een wonderlijke uitgave, voorzien van een kundig nawoord en (gepaste en soms ook geestige) aantekeningen – en met een vertaling waarin nagenoeg verdwenen woorden als snakerij, minziek en pandoering opgevoerd worden. Wonderlijk dat het boek zomaar uit de lucht komt vallen, dat we er opeens een eigen decamerone op na blijken te houden. Voorheen moesten we het (na Van Doesborch) doen (aldus het nawoord van Mysjkin) met Vijftigh Lustighe Historien oft Nieuwigheden Joannis Boccatij, een vertaling van een Franse vertaling van de Italiaanse Decamerone, in 1564 ‘overgheset in onse Nederduytsche Spraecke door Dirck Coornhert, Secretaris der Stede van Haerlem’. De nieuwe nieuwigheden zijn nu in de Nederlanden gesitueerd en spelen zich af in verderfelijke oorden als Den Haag, Everlinghem bij Rijsel, het mooie land van Brabant en de grensgewesten van Henegouwen. 

Het zijn wat ooit heette pikante verhalen. Kan dat nog in deze metoo-tijden? Vergelijkbare verbeeldingen als die in Pasolini’s ‘Trilogie van het leven’ (en dan vooral in het eerste deel ervan, Il decameron uit 1971) hebben de tand des tijds doorstaan. Maar dat is een film. Moeilijker hebben het teksten als bijvoorbeeld Paul Rodenko’s Vrijmoedige liefdesverhalen, verschenen eind jaren vijftig in vijf delen, gebaseerd op verhalen uit de Duizend-en-een-nacht. Je kunt er met gemak de vermeende seksbeleving en moraal van de mannelijke hetero mee peilen. Maar de jaren vijftig – en zestig, zeventig etc. – zijn niet de eenentwintigste eeuw. Deze Nieuwe Nieuwigheden – ik citeerde de vrouwelijke en mannelijke doelgroep op de resp. achterflappen – zijn wat dat betreft toch wel ouderwets in hun scabreuze schalksheid en met hun ondeugende ondertoon. Maar het is wel gek om een boek ‘uit de tijd’ te noemen als het al eeuwen oud is. Toch kan een vertaling veel doen: documenteren hoe het was rond 1465 of de tekst verlevendigen en toesnijden op de hedendaagse beleving. Het is in dit verband dus interessant om na te gaan voor wie de vertaling precies bedoeld is. Jan Mysjkin perkt de flaptekstgroep van mannen en vrouwen aan het eind van zijn nawoord drastisch in: hem gaat het naar verluidt om de ‘doorgewinterde mediëvisten te onzent’ die er een aanleiding in moeten zien ‘om hun eruditie met de lezer te delen’. Dat klinkt verstandiger en wie weet komt het er ook van. Toch denk ik dat de pikanterieën (als ‘ze leende hem haar vedel waarop hij zijn instrument zo goed afstemde dat hij er zowel zijn schat als zijn eer bij inschoot’, of ‘ze wisten echter niet waar en wanneer ze hun vurige verlangen konden blussen’) hun tijd hebben gehad en niet anders meer gelezen kunnen worden dan met een ironische glimlach. De twee boekdelen moeten het met andere woorden hebben van hun cultuurhistorische waarde en dienen ook gemeten te worden aan hun wetenschappelijkheid – qua commentaar en toelichting, naar de mate waarop de brontaal doorgrond wordt en naar de preciesheid van de vertaling. Daarvoor schiet mijn kennis van het Middelfrans en de Middelfranse cultuur te kort en misschien is de keuze van de vertaling om vrolijk en Vlaams-boertig te zijn wel een schot in de roos. In de gekozen toon schuilt in ieder geval wel degelijk een zekere kracht, zij het dat wel op de koop toegenomen wordt dat steeds minder lezers daar gevoelig voor zullen zijn.