Charles Baudelaire, Le Spleen de Paris – Parijse walging – Paris Spleen. Translated by Hafid Bouazza [DUTCH] and Louise Varèse [ENGLISH]. Illustrated and with a preface by Marlene Dumas. Amsterdam: Querido, 2022. ISBN 9789021422114, € 39,99
Charles Baudelaire, Het Spleen van Parijs. Vertaling en nawoord Jacob Groot. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Voetnoot, 2021. ISBN 9789491738692, € 35,00
Het is 2022 en geen Baudelairejaar meer – dat was vorig jaar, toen het tweehonderdste geboortejaar van deze Franse dichter (1821-1867) werd gevierd en er aardig wat publiciteit rond hem was, althans, in de desbetreffende kringen en media. Mooi was een brievenboek dat Kiki Coumans vertaalde en bezorgde (Mijn hoofd is een zieke vulkaan, De Arbeiderspers), maar überhaupt heeft de poète maudit niet te klagen over vertaalaandacht. Heel wat bijzondere uitgaven zagen de laatste decennia het licht, ik noem twee wat minder bekende: Mijn hart blootgelegd, de fragmentarische aantekeningen die Rokus Hofstede vertaalde voor uitgeverij Voetnoot (2014) en Zwarte Venus, Fleurs-du-Malgedichten in de versie van Paul Claes (Athenaeum, 2016). Ik kan meer opsommen, maar dat kan beter in een steviger vertaalhistorische studie. Het geval wil dat ik hier nu drie Spleens voor me heb liggen – een van Jacob Groot (Het spleen van Parijs, De Bezige Bij, 1980); een ‘volledig herziene’ versie door hem van 2021 (Voetnoot Publishers) en een spiksplinternieuwe van Hafid Bouazza: Parijse walging (Querido, 2022). De laatste vertaling verscheen postuum, net als het origineel van Charles Baudelaire, dat twee jaar na diens dood verscheen.1 Het origineel moet tussen aanhalingstekens staan: het gaat in de kern om twintig prozagedichten, aangevuld met verspreid gepubliceerde teksten die Petits poèmes en prose heten. Bouazza (1970-2021) vertaalde alleen de oer-Spleen; in de fraaie boekuitgave staan opvallend genoeg de vijftig Franse teksten plus een Engelse vertaling ervan (door Louise Varèse, een ‘oude’ versie uit 1970), zodat het gat dat Bouazza achterliet met zijn voortijdige dood (1970-2021) een aparte symboliek krijgt: dat had hij allemaal nog kunnen doen als hem de tijd vergund was geweest.
Het woord ‘spleen’ zit zeer vast aan Baudelaire, die het overigens niet bedacht heeft – Bouazza’s ‘walging’ valt binnen het spectrum van de betekenissen maar bezet wel de uiterste rand. Ooit schreef de theorie-ster Julia Kristeva een boek met de titel Soleil noir: dépression et mélancolie (1987). Welke nuances lichten hier op – tussen spleen, walging, zwartgalligheid? Zwarte zon heet ook een boek van Jeroen Brouwers over zelfdoding. Of het nu om weemoed, melancholie of depressie gaat, het Franse woord spleen heeft de prettige bijkomstige functie dat het om hetzelfde gaat maar intrigerender klinkt en je er dus mee kunt leven. De Bouazzaversie is verrijkt met prachtige schilderijen en tekeningen van Marlene Dumas, die ook een voorwoord toevoegde waarin ze een mailtje van Bouazza citeert: ‘Niet tevreden met de grammaticaal correcte titel Het Parijse Spleen, heb ik besloten de titel te wijzigen in Parijse walging. Semantisch is dit helemaal in orde. Alle goeds, Hafid.’ Ze legt het goed uit – het gaat er niet om ‘een romantische weemoed te illustreren, maar de complexe onvrede van een moderne schrijver weer te geven’. Dat schrijft ze als geestverwant: ook zij als beeldend kunstenaar is wars van romantiek.2 De meeste van haar illustraties werden ‘nog samen beoordeeld’, maar een aantal ervan kwamen ‘in de leegte van zijn afwezigheid’ (na zijn sterfdag, 29 april 2021) tot stand. Ze zijn ook ‘somberder van toon’, zegt Dumas. Daartoe behoort haar The Widow, behorend bij Les veuves, Widows, De weduwen. Het is een indrukwekkend schilderij van een vrouw die – als ik het goed zie – een mondmasker draagt. Zoals voor hem gebruikelijk heeft Bouazza aantekeningen toegevoegd – bij dit prozagedicht citeert hij de in het gedicht genoemde markies de Vauvenargues, die moet hebben beweerd dat de aarde bevolkt wordt ‘door onrustige geesten die door de weerbarstigheid van hun toestand en het verlangen om hun lot te veranderen tot hun dood onverbiddelijk worden gekweld’.
In Bouazza’s De weduwen zie ik dat hij het woord ‘armoedeling’ gebruikt en spreekt van ‘een kommervolle kween’, ‘zondegenot’ en ‘blikkend naar de broeiende gloedpraal’. Dat nodigt uit tot een vergelijking met een al even bijzondere uitgave, die van Jacob Groot bij Voetnoot, geïllustreerd door de Slowaak Miro Švolík. Dat is als gezegd een herziening, dus we kunnen vergelijken. Ik zoek de peilwoorden: ‘iemand die arm is’ (1980), ‘de armen’ (2021); ‘een treurend oud mens’ (1980), ‘zo’n treurende oude vrouw’ (2021); ‘losbandigheid’ (1980 en 2021); ‘de fonkelende vuurzee’ (1980), ‘de vuurzee die daarbinnen fonkelt’ (2021). Voordat ik daar conclusies uit trek ook nog een zin; per slot van rekening staat die hiërarchisch boven het woord. Baudelaire, die naar verluidt het moderne stadsleven wilde weergeven of doorlichten, beschrijft in Les veuves een openbaar concert in een park waar een weduwe naar zit te luisteren. ‘Hier is niets dan rijkdom, dan geluk; niets wat niet zorgeloosheid en het plezier van ongebreideld leven uitademt en beademt; niets, behalve het aanzicht van dat gepeupel dat leunt op de hekken en, voor niets, al naargelang de wind, een flard muziek opvangt, blikkend naar de broeiende gloedpraal binnen,’ aldus Bouazza, die vervolgens de vrouw zo beschrijft:
Zij was een rijzige, majestueuze vrouw, zo geheel edel in haar voorkomen, dat ik mij niet kon herinneren haar gelijke te hebben gezien in de verzameling aristocratische schoonheden uit het verleden. Een parfum van hooghartige deugd ontvlood haar persoon. Haar gezicht, triest en vermagerd, was volledig in overeenstemming met de zware rouw waarin zij gekleed was. Ook zij, zoals het rapalje waartussen zij zich had gemengd en dat zij niet zag, bekeek de lumineuze wereld met een diepe blik en zij luisterde terwijl ze zachtjes haar hoofd schudde. (2022: 120-1)
Meteen naar Jacob Groot, die overigens ook een nawoord en aantekeningen toevoegt (in 2021 iets meer dan in 1980):
Het was een grote, statige vrouw, en zo voornaam in haar hele voorkomen, dat ik me niet kan herinneren in de collecties aristocratische schoonheden van het verleden ooit haar gelijke te hebben gezien. Een zweem van trotse deugdzaamheid ging van haar hele persoon uit. Haar droevige en vermagerde gezicht was in volmaakte overeenstemming met de zware rouw die uit haar kleren sprak. Ook zij, net als het plebs waar ze bij was gaan staan en dat ze niet zag, ook zij keek met grote ogen naar die lichte wereld, en ze schudde terwijl ze luisterde met haar hoofd. (1980: 33-4)
Groot herzag zijn vertaling als volgt:
Het was een groterijzige, statige vrouw, enzo voornaam in haar helevoorkomen, dat ik me niet kan herinnerenheugen in de collecties aristocratischeadellijke schoonheden van het verleden ooit haar gelijke te hebben gezien. Een zweem van trotse deugdzaamheid ging van haar hele persoon uitEr ging een zweem van trotsehooghartige deugdzaamheid van haar gestalte uit. Haar droevigebedroefde en vermagerde gezicht was in volmaakte overeenstemming met de zware rouw die uit haar kleren sprak. Ook zij, net als het plebs waar ze bij was gaan staantussen stond en dat ze niet zag, ook zijkeek met grote ogen naar die lichtede flonkerende wereld, en ze schudde terwijl ze luisterde haar hoofdal luisterend schudde ze zachtjes haar hoofd. (2021: 39)
Groot verandert het een en ander, hij wil preciezer zijn en lijkt ook te neigen naar meer Standaardnederlands, zowel in woordkeus als in zinsbouw; ik ben gecharmeerd door de rouw ‘die uit haar kleren sprak’. Bouazza is een stuk opvallender (‘ontvlood’) en lijkt meegezogen te worden door een fijnzinnig eigen gevoel voor stijl en de opeenvolgende klanken van zijn taal; dat ‘parfum van hooghartige deugd’ is fraai, want dat zit aan de oppervlakte en wat in haar omgaat weet je niet – en ook die ‘diepe blik’ is een stuk mysterieuzer en minder cliché dan de ‘grote ogen’ waarmee de vrouw de feestelijke en wellustige klanken van het orkest aanschouwt.
Wat doet Baudelaire, als we hem tenminste recht van spreken gunnen? De revue van de aangestipte woorden: ‘pauvre’, ‘une vieille affligée’, ‘la petite débauche’, ‘l’étincelante fournaise’, ‘le grand deuil dont elle était revêtue’, ‘Un parfum de hautaine vertu émanait de toute sa personne’, ‘un œil profond’. Ik haal er ook maar het Engels bij, nu het aangeleverd wordt door de uitgever: ‘the poor’, ‘those solitary widows’, ‘the little debauche’, ‘the sparkling splendor’, ‘The odor of proud virtue emanated from her entire person’, ‘the heavy mourning she was wearing’, ‘with a thoughtful eye’. Als ik zou willen vitten zou ik het Engels vlak vinden en overtroffen door Groot, zeker sinds hij zijn vertaling herzag. Aan Bouazza is een groot stilist en uitzonderlijk vertaler verloren gegaan. Rest me Marlene Dumas te citeren: ‘Nu maar hopen dat de dood niet alleen de verlosser van het vreselijke juk van de tijd is, waaronder de schrijver leed, maar ook de overweldigende extase bood die zijn vertaler zo goed begreep en waarnaar hij verlangde.’
Noten
1 Er is nog een vierde Spleen-vertaling uit 1995, van de hand van Thérèse Fisscher en Kees Diekstra: daar heet het spleen ‘melancholie’ (Ambo). En nog een, Parijse weemoed geheten, vertaald door Nannie Nieland-Weits (1993 – een deel verscheen eerder, in 1990, bij Boekwerk & Partners).
2 Je bent geneigd historische parallellen te zien, bijvoorbeeld als je dit leest (in de Engelstalige Wikipedia): ‘Baudelaire’s Le Spleen de Paris is unique in that it was published posthumously by his sister in 1869, two years after Baudelaire died.’