Op weg naar Translantis   28-12-2020

Ton Naaijkens

Lisa Mensing, Lut Missinne, Wege nach Translantis. Leitfaden für Übersetzer: Niederländisch-Deutsch. Niederlande-Studien Beiheft 6. Münster – New York: Waxmann Verlag 2020. ISBN 978-3-8309-4187-3, e-book ISBN 978-3-8309-9187-8

 

Hoe goed je ook lesgeeft en hoe goed het curriculum ook is waarin je les is ingebed, als docent weet je dat studenten vervolgens geheel verschillende resultaten kunnen behalen – van slecht en onvoldoende tot voldoende of zelfs zeer goed. Op zich is dat een geruststellende gedachte, die je ook nog eens behoedt voor zelfoverschatting. Bovendien zouden moderne onderwijsbestuurders zich dat moeten aantrekken, want ook met uiterst zorgvuldig gedefinieerde cursusdoelen en tot in de kleinste details ingevulde cursuswijzers, waarin de uitwisselbaarheid van de docent voetstoots wordt aangenomen, blijft het feit overeind dat resultaten uitermate divers uitvallen. Lesgeven is menselijk, moet je zeggen. Een andere conclusie – al is het een dooddoener – ligt voor de hand: het talent en het leervermogen van de student zelf zijn een factor van jewelste, van grote invloed ook op zijn of haar prestaties. Toch valt vertalen tot op zekere hoogte wel degelijk te leren en kunnen lesgevers leerprocessen verbeteren en danig versnellen. Hoe beter zij de oefeningen aanbieden en hoe scherper en stimulerender hun les, des te groter de kans dat de student er iets van opsteekt. Het blijft belangrijk de juiste wegen aan te wijzen – ook voor wie vertalen doceert of leert aan de verschillende vertaalopleidingen. Voor aankomende vertalers in een heel specifieke richting – van het Nederlands in het Duits – zijn die het afgelopen jaar flink verduidelijkt, inclusief de bekendmaking van de plaats waar de uitgestippelde wegen moeten heengaan: naar Translantis, een oord onder de rook van Münster.

In hun leerboek Wege nach Atlantis geven Lisa Mensing en Lut Missinne inzicht in de manier waarop zij hun aankomende vertalers Nederlands-Duits willen leren vertalen. Allereerst is een compliment voor de openheid waarmee ze dat doen op z’n plaats. De opleiding waarvoor zij hun methode ontwikkeld hebben is het masterprogramma Literarisches Übersetzen Niederländisch – Deutsch. Dat is van belang voor het niveau dat beoogd wordt en met de cruciale kanttekening dat het gezien de studentenbevolking gaat om vertalen ín de vreemde taal. Dat laatste verklaart waarom de volle aandacht uitgaat naar de eerste stappen op het gebied van het literair vertalen en niet (afgaande op de PETRA-E-leerlijn) om vervolgstappen ná een eerste kennismaking met vertalen en vertaalwetenschap. De auteurs bieden tips en vuistregels voor typische problemen die zich voordoen bij deze specifieke vertaalrichting; inspiratie hebben zij geput bij de in 2012 en 2013 in Filter gepubliceerde Gouden Vertaalregels van Paul Claes, die in 2018 leidden tot een onder dezelfde titel gepubliceerd, onvolprezen boekje – dat zich, let wel, richt op vertalen uit de vreemde taal (uit het Frans, Engels, Italiaans en Latijn; het Duits ontbreekt erin, zowel als bron- en als doeltaal). Ook Claes pleit voor een methodische aanpak van vaak voorkomende problemen; ook hij heeft het over ‘wenken’, bedoeld voor ‘beginners’, door hemzelf node gemist toen hij het vertaalpad opging en geenszins in het leven geroepen om creativiteit en noodzakelijke afwijkingen van die regels in te dammen.1 ‘Ein guter Literaturübersetzer ist ein Tausendsasa, der nicht nur die Sprachen und Kulturen bis ins kleinste Detail kennen sollte,’ stellen Mensing en Missinne als ze in de geest van PETRA-E het profiel schetsen van de vertaler die hen voor ogen staat. Hun regels noemen ze bovendien vertaalstrategieën, die zij vervolgens illustreren aan de hand van oplossingen voor een flink aantal vertaalproblemen die ontleend zijn aan de onderwijs- en vertaalpraktijk. Een legertje professionals, onder wie gerenommeerde en gelauwerde vertalers Nederlands-Duits, stond hen bij.

Het gaat om een momentopname, zeggen Mensing en Missinne bescheiden, een eerste versie, we staan open voor commentaar en aanbevelingen – en ja, zoiets kan groeien. Het is ook een studie waarin voorbeelden cruciaal zijn, want die geven inzicht en scherpen de theorie van de praktijk aan. De open aanpak op basis van duidelijke regels is verstandig. Allereerst wordt gesproken over de verraderlijke verwantschap tussen de twee talen en vervolgens over de principiële verschillen die altijd weer tot misverstanden leiden en in dit geval: tot vertaalproblemen, die juist daarom oplosbaar worden. Aandacht is er ook voor het ‘pluricentrische’ van de twee talen, het feit dat zowel het Nederlands als het Duits lokale varianten kent. Tot de algemene taalverschillen die genoemd worden (en die dus ook van belang zijn voor het vertalen uit het Duits, al moeten ze dan gespiegeld worden doorzien en toegepast) behoort het verschil in voorliefde voor verkleinwoorden en composita (een ‘heertje’ wordt dan ‘Herr’, ‘de snippers van de brief’ worden ‘Briefschnipsel’). Een aparte, zij het wat korte paragraaf wordt gewijd aan het ‘genderen’ dat in het hedendaagse Duits, dat per definitie grammaticaal meer geslachten vastlegt, leidt tot actieve toevoeging van ‘-in’ (bij ‘Doktorin’ bijvoorbeeld), terwijl het Nederlands steeds meer neigt tot de mannelijke vorm, die dan neutraler lijkt (een vrouw die voorgeeft ‘vertaler’ te zijn en geen ‘vertaalster’). Hier valt veel meer over te zeggen, maar zowel in deze bespreking als in het als handboekje begrepen Wege nach Translantis voert dat te ver.

Als de valse vrienden, beleefdheidsvormen, de vloekwoorden de revue passeren worden daar zoals gezegd reële voorbeelden van geleverd, zodat de toegepaste regels onmiddellijk zichtbaar en inzichtelijk worden in origineel en vertaling. Dat contrastieve is ook nuttig voor de vertaler Duits-Nederlands, die bijvoorbeeld in één oogopslag kan zien hoe anders de dag wordt ingedeeld (middag, namiddag, Mittag, Vormittag, Nachmittag: het zijn verschillende dagdelen als je het lokaal bekijkt). Deze vertaler krijgt ook plastisch voorgehouden hoe anders bezittelijke voornaamwoorden in de desbetreffende twee talen functioneren of wordt geconfronteerd met het principieel andere gebruik van ‘men’, ‘je’ en ‘man’ of ‘du’, ‘u’, ‘jij’ en ‘gij’. Het moet getoond en toegelicht worden om definitief te kunnen indalen. Alleen al een grondige bespreking van een luttel theaterfragment en zijn vertaling biedt stof voor een half college, met de huiswerkverplichting om vervolgens twee weken lang in de gaten te houden hoe ermee omgegaan wordt in alle tekst die over een student in zo’n periode wordt uitgestort. Behulpzaam is het gegeven dat de grenzen tussen verleden tijd en voltooid verleden tijd in het Nederlands minder streng getrokken worden dan in het Duits, waarbij ik persoonlijk nog altijd opkijk of opveer als ik een Duitser een plusquamperfectum hoor gebruiken bij iets wat voor mijn gevoel nog maar net gebeurd is. Vaak heb ik een uitroepteken gezet in de kantlijnen van dit boekje (wil voor mij zeggen: zinvol, althans: volgens mij), meer dan eens betreurde ik de kortheid. Maar het kan ook zijn dat het aan ‘mijn’ vertaalrichting ligt dat de paragraaf over de modale werkwoorden veel te kort uitvalt. Ook daar zou ik meerdere lessen aan willen wijden, inclusief de intensieve huiswerkvraag om alle foutief gebruik te noteren of anderszins op te slaan in het geheugen (het is een fluitje van een cent om dit soort ‘fouten’ te vinden: je kunt zelfs zeggen dat mindere vertalingen uit het Duits in ieder geval te herkennen zijn aan het gebrek aan inzicht in en gevoel voor sollen, müssen, dürfen/dürfte, mögen etc.). Vervolgens kan daar het vertalen van de conjunctief (Duits-Nederlands) of het introduceren ervan (Nederlands-Duits) meteen aan vastgeplakt worden.

Uiteraard geven de geboden oplossingen persoonlijke keuzes weer, maar ze hebben hier hun plaats in een aangename waaier van commentaar, liefde voor het vertalen en de aan Claes ontleende behoefte om niet telkens in dezelfde val te lopen. In een aantal gevallen is en blijft het een kwestie van vertaalopvatting om de afgekondigde regels wel of niet te volgen – ik noem het paragraafje over ‘Präpositionalgruppen in Wegbeschreibungen’, en ook in ‘Sonstiges’ worden misschien taalkenmerken en tekstkenmerken door elkaar gehaald als beweerd wordt dat herhalingen in de Nederlandse literatuur makkelijker geaccepteerd worden. Maar de uitgever heeft aan het boekje zeven lege bladzijden voor ‘Notizen’ toegevoegd – hoe meer tegenvoorbeelden de Münsteraner vertaalstudent hier noteert, hoe beter het is voor de verhoging van haar of zijn vertaalbewustzijn.

 

Noot
1 ‘Zulke regels zijn natuurlijk geen strikte voorschriften, maar op ervaring gestoelde aanbevelingen. Een vertaler mag en moet ervan afwijken als de tekst, het idioom, het register, de stijl of de context daartoe dwingt. De aangereikte oplossingen zijn niet de enige mogelijke. Een goed vertaler is ook een creatief vertaler.’ Paul Claes, Gouden vertaalregels, Nijmegen: Vantilt 2018, p. 8–9.