Sympathie moet je verdienen   21-08-2018

Floris Cohen

Mark Polizzotti, Sympathy for the Traitor. A Translation Manifesto. Cambridge (Mass.): MIT Press, 2018. x + 182 p. ISBN 978.0.262.03799.0

 

Uit een gevoel van miskenning kunnen mooie boeken voortkomen, maar is dit er een? Van de hand van de Amerikaanse publicist en vertaler Mark Polizzotti (1957) verscheen onlangs een ‘vertaalmanifest’ van 150 pagina’s. Je verwacht dan een stellingname, en eventueel een handleiding. Een stellingname is er inderdaad: Polizzotti vindt dat vertalers veel te vaak als verraders gezien worden, terwijl ze eigenlijk een zelfde voetstuk verdienen als de schrijvers die ze vertalen. Hij voelt zich miskend in zijn beroep, vandaar de noodzaak van een manifest (een type geschrift dat tot doel heeft ‘to attract adherents’; p. 24). Wat krijgt de lezer daarin zoal voorgeschoteld?

Het boekje is, doelbewust, door en door op de praktijk gericht. Weliswaar wijdt Polizzotti een half hoofdstuk aan hedendaagse vertaaltheorie, die hij (hoe tevreden ook dat de activiteit van het vertalen er tenminste ernstig wordt genomen) merendeels modieuze onzin vindt, en een heel hoofdstuk aan een geschiedenis-in-zevenmijlslaarzen zo ongeveer vanaf de vroegste Bijbelvertalingen. Ook een beschouwing over de toekomst van machinevertalen en een ietwat breedvoerige uiteenzetting over de economie van het vertalen, inclusief verhelderende rekensommetjes, vinden in dit boek een plaats. Maar hoe het o zo lastige overbrengen van een tekst in al zijn aspecten (betekenis, stijl, betoogtrant, zinsritme en -melodie, effect op de lezer, impliciete culturele vooronderstellingen, enz.) van het ene taaleigen in het andere feitelijk in zijn werk gaat, en hoe er het beste van te maken, dat is Polizzotti’s eigenlijke onderwerp. Zelf vertaler in het Amerikaans Engels van, vooral, werk van Patrick Modiano en van andere Franse, min of meer moderne literaire auteurs, richt hij zich in dit boek hoofdzakelijk op literaire vertalingen. Zijn hoofddoel lijkt te zijn, lezers die niet zelf vertaler zijn en van vertalen geen hoge pet op hebben ervan te overtuigen dat die bezigheid wel degelijk mogelijk is ook al bestaat de perfecte vertaling niet; dat de volgens hem wijd verbreide ‘vijandigheid’ (‘hostility’; p. 12) jegens vertalen misplaatst is; dat een vertaler voortdurend voor lastige keuzes staat waar geen vaste regels voor te geven zijn maar waar steeds weer per geval gehandeld dient te worden; dat het kerndilemma ‘vooral letterlijk’ of ‘vooral leesbaar’ al zo oud is als het vertalen zelf; en dat zelfs bij het vertalen van poëzie, van woordspelingen en van doelbewust zeer uithuizig proza een vertaler met lef zich niet gewonnen hoeft te geven. Eigenlijk, zo wordt Polizzotti niet moe te benadrukken, is de vertaler niet of nauwelijks de mindere van de auteur die hij vertaalt — hij (of zij, schrijft hij geregeld braaf, maar het is de lezer algauw glashelder welke uitmuntende mannelijke vertaler hij in het bijzonder voor ogen heeft) is in zekere zin net zo creatief als de veelgeprezen auteur zelf, al wordt deze eer de vertaler al te zelden gegund. Niets minder dan een compleet manifest is klaarblijkelijk nodig om die verheven boodschap er bij de lezer in te rammen.

Ben ik nu al van de zakelijke samenvatting op de kritische waardering overgegaan? Ik kan het lastig ontkennen. Het komt voor dat je blanco aan een boek begint en dat onderweg op zeker moment de alarmbellen gaan rinkelen. Bij mij, in dit boek, deden ze dat al op p. 14. Daar haalt Polizzotti Milan Kundera aan, die, in een litanie over wat Franse vertalers zoal van Kafka’s werk hebben gemaakt, klaagt dat veel vertalers zich allerlei nodeloze vrijheden veroorloven, zoals het geregeld zoeken van synoniemen voor één en hetzelfde woord: ‘This practice of synonymization seems innocent’, zo citeert Polizzotti Kundera, ‘but its systematic quality inevitably smudges the original idea. And besides, what the hell for? Why not say “go” when the author says “gehen”?’ Nu, daar heeft Polizzotti zijn antwoordje wel op klaar: ‘Sometimes repetitions are just mistakes, and the translator can do better — and thereby do better by the text. The venerable word-for-word approach — essentially what Kundera is advocating — also neglects the fact that while gehen might fit beautifully into Kafka’s German sentences in every instance, in English there might be moments when go works better, others when Joseph K. should leave, and still others when he’s got to move.’ Om te vervolgen met een trotse uitleg dat het moderne Engels over maar liefst driemaal zo veel feitelijk bruikbare woorden beschikt als het Duits, en de Engelstalige dus uit vaatjes kan tappen die de arme Duitstalige nu eenmaal niet op voorraad heeft!

Wat in Polizzotti’s repliek allereerst opvalt is dat hij geen enkel voorbeeld geeft van een plaats waar, en waarom dan, Kafka’s ‘gehen’ beter met een ander woord dan ‘go’ vertaald zou kunnen worden — hij lijkt trouwens helemaal geen Duits te kennen, en beseft dus niet dat ook het Duits over termen als ‘fortgehen’, ‘sich verabschieden’, ‘abfahren’ enz. beschikt. Veel belangrijker is dat hij niet onderkent dat de kracht van Kafka’s proza onder heel veel meer juist in de uiterst karige woordenschat schuilt — een karigheid die helemaal niets te maken heeft met de totale omvang van het Duitse vocabulaire. Verderop presteert Polizzotti het ook nog eens om, voor het vijfde woord van Der Prozeß, aan de eerste Engelse vertaling met het verouderde ‘traduced’ de voorkeur te geven boven het door een latere vertaler gekozen ‘slandered’, dit in zalige onwetendheid dat ‘verleumden’ en ‘to slander’ elkaar naar betekenis geheel of nagenoeg geheel overlappen. Nee hoor, die eerste vertaler zat goed, want, zo stelt Polizzotti, dat ‘traduce’, met zijn connotatie van ‘verraad’ en van ‘overtreding’, ‘sounds more Kafkaesque’ (p. 88). En zo maakt Polizzotti zich tot onwetend slachtoffer van de standaard-interpretatie van Kafka, die van Max Brod, alsof niet Kafka wanneer hij in vriendenkring hoofdstukken uit Der Prozeß voorlas bij tijd en wijle zijn lachen nauwelijks kon inhouden, en alsof niet al sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw is geprobeerd Kafka te ‘ontbroddelen’. Waarmee ik natuurlijk niet wil beweren dat Der Prozeß een luchthartige komedie zou zijn, maar wel dat gemeenplaatsen als dat ‘Kafkaesk’ een hopeloos ontoereikende drijfveer opleveren om het aan te durven Kafka’s doelbewust schrale woordkeus postuum te gaan zitten ‘verbeteren’ (of eigenlijk dus te ‘verschlimmbessern’).

De Nederlandse lezer zal heel goed kunnen herkennen wat van Polizzotti’s omgang met Kundera’s kritiek de ware inzet is. Zoals bekend heeft Karel van het Reve, ter gelegenheid van het aanvaarden van de Martinus Nijhoffprijs, indertijd nogal opzien gebaard met de aan zijn gymnasiumleraar Nederlands ontleende stellingname ‘je moet vertalen wat er staat’. Door menigeen is die leuze, net als nu Polizzotti met Kundera doet, opgevat als een pleidooi voor woord-voor-woord overzetten. Maar dat was niet wat Van het Reve op het oog had, en zo ging hijzelf als consciëntieus vertaler dan ook niet te werk. Wat hij wel bedoelde, demonstreerde hij in dat dankwoord uit 1979 aan de hand van Elsschots onsterfelijke zin ‘Ik word op ’t ogenblik vanuit Gent verneukt door een kerel, die Korthals heet en die ’t lijk van mijn schoonzuster in zijn bezit heeft.’ De Engelse en de Russische vertaler hadden beiden Van het Reves gerechtvaardigde toorn gewekt doordat ze, onafhankelijk van elkaar, dat woord ‘vanuit’ (en trouwens ook andere woorden) niet met rust hadden kunnen laten en het hadden vertaald alsof Elsschot ‘in Gent’ had geschreven — wat hij natuurlijk heel goed had kunnen doen als hij dat gewild had. ‘Of je nu wel of niet doorziet dat precies dat leuke “vanuit” de zin zo prachtig maakt, probeer hoe dan ook niet het beter te weten dan de schrijver en vertaal simpelweg “vanuit” met het best beschikbare equivalent in je eigen taal’, is wat Van het Reve die vertalers zo ongeveer toeriep, en gelijk had hij. Precies op dit punt zit dan ook mijn grootste bezwaar tegen Polizzotti’s pretentie dat de vertaler nagenoeg op één lijn te stellen is met de auteur wiens werk hij of zij vertaalt.

Consequent is Polizzotti daarin wel. Hij wijdt enkele bladzijden aan, godbetert, een pleidooi voor vertaalfouten (alleen ‘creatieve’ vertaalfouten natuurlijk, maar intussen). Het idee dat de vertaler dienstbaar zou moeten zijn aan de te vertalen tekst en de auteur ervan wijst hij uitdrukkelijk af (p. 52). Het begrip ‘trust’ komt alleen zijdelings even ter sprake, in een heel ander verband dan dat van enig besef dat een auteur zijn tekst aan de goede zorgen van de vertaler toevertrouwt. Ook het idee dat de vertaler een feilbaar wezen is dat er, gelijk elk feilbaar wezen, goed aan doet hetzij de taak samen met een collega te ondernemen, hetzij op zijn minst bij een kundig persoon te rade te gaan voor advies en kritisch commentaar, is Polizzotti geheel vreemd. Dat trouwens die kundige persoon de auteur van het te vertalen werk zelf zou kunnen wezen, is een gedachte die hem ook maar heel matig bevalt. Hij vermeldt wel tevreden dat Modiano zich met zijn eigen vertalingen ingenomen betoonde (daarbij in het midden latend of Modiano wel of niet de Engelse taal machtig is), maar maakt tegelijk duidelijk dat wat hem betreft de auteur zich koest heeft te houden, immers de vertaler is net zo goed een creatieveling als de auteur dus waarom zou die laatste, indien nog in leven, recht van spreken hebben?

Wat, kortom, totaal ontbreekt in dit vertalersmanifest is de vraag naar de vakbekwaamheid van de vertaler, en de niet geringe betekenis die, juist in de praktijk van het vertalen, aan die vraag valt toe te kennen. Polizzotti, een eersteklas sloddervos, die rustig “reductio ad absurdam” schrijft (p. 85), of die laat passeren dat Schleiermacher wordt afgebroken als Schleierm-acher en dat op de ene regel ‘Mandelstam’ wordt afgebroken als ‘Mandel-stam’ en op de volgende regel als ‘Mandels-tam’, laat in zijn pretentieuze vertaalmanifest de allerbelangrijkste kwesties die in de praktijk van het vertalen aan de orde zijn volstrekt buiten beschouwing, voor zover hij die niet al met een enkel machtswoord afwijst. Daarmee bedoel ik de vakbekwaamheid van de vertaler, diens bereidheid tot dienstbaarheid aan de te vertalen tekst, diens verantwoordelijkheidsgevoel jegens de auteur van die tekst, en diens bereidheid zichzelf als een feilbaar mens te zien, en daarnaar te handelen. Een echt vertaalmanifest zou ik graag te lezen krijgen, want ik vind, ofschoon zelf niet van het vak, vertalen een uitzonderlijk belangrijk en belangwekkend fenomeen waar inderdaad, met name in de Angelsaksische wereld, veel te makkelijk aan voorbij wordt gegaan, maar bij Mark Polizzotti moet je daarvoor toch echt niet wezen. Welke Filter-lezer voelt zich uitgedaagd en schrijft een beter manifest?

 

H.F. (Floris) Cohen is emeritus hoogleraar in de Vergelijkende Geschiedenis van de Natuurwetenschap aan de faculteit Geesteswetenschappen van de  Universiteit Utrecht. Hij is ook, als Society Editor van de History of Science Society, redacteur van het tijdschrift Isis.

Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.