Alles waarover men heeft nagedacht is met argumenten te verdedigen, en Bas Belleman doet dat in zijn reactie op mijn kritische stukje over zijn vertaling van Shakespeares sonnetten met verve. Maar dat ik Shakespeares werk ‘alleen maar’ zou gebruiken als ‘antwoordvel’ om rapportcijfers te bepalen, is een aantijging die ik niet onbeantwoord kan laten.
Belleman begint met de beschuldiging dat ik het origineel nauwelijks serieus neem, omdat ik mij slechts op ‘enkele uiterlijkheden’ richt. Dat de inhoud van de sonnetten, individueel en in samenhang, emotioneel, erotisch, stilistisch en semantisch, uitermate complex en zelfs vaak raadselachtig is, hoeft hij mij niet uit te leggen, en evenmin dat Shakespeare grossiert in dubbelzinnigheden, en daarbij vooral niet wars is van double entendre. Nieuw is dit allemaal niet. Het is mij met name te doen om de manier waarop dit in een vertaling uiteindelijk wordt verwoord. Het origineel gaat mij juist nader aan het hart dan welke vertaling ook.
Shakespeare was een groots woordkunstenaar, maar niet de experimentele dichter die Belleman in zijn inleiding in hem wil zien. Zowel qua vorm — de uitzonderingen (sonnetten 99, 126 en 145) bevestigen de regel — als qua thematiek passen zijn sonnetten in de conventies van zijn tijd. Dat maakt ze daarom niet minder intrigerend. Zo schrijft Enid Hamer in The Metres of English Poetry: ‘The form of Shakespeare’s sonnets is invariable. Being Shakespeare he dared tempt monotony, and moreover used the simplest form of all. His is the longest of all the great sonnet-sequences, and the simplicity of his form is partly responsible for the subdued and controlled effect, the detachment with which tremendous passion is presented, as the unvarying repetition of one metrical unit contributes to the overwhelming cumulative power of the whole series.’ Het juiste (‘invariable’) aantal lettergrepen als uitgangspunt, en dan aan de slag met ‘tremendous passion’ en ‘overwhelming power’ — dat zou een gepassioneerd vertaler toch moeten aanspreken!
Dat vorm en inhoud nauw met elkaar verbonden zijn hoef ik een dichter niet uit te leggen. Het geldt voor de hele cyclus, voor elk sonnet afzonderlijk, en voor elk woord. Sonnet 30 gaat niet ‘over een rechtszaak en betalingen’; Shakespeare gebruikt deze thema’s in meerdere sonnetten als beeldspraak voor de relatie tussen ik-figuur en aangesprokene. Dat beeld van rechtszittingen wordt hier in de eerste twee regels, met ‘sessions’ en ‘summon’, al meteen duidelijk, en niet pas ‘gaandeweg’. Belleman stelt terecht dat je die eerste regel niet helderder moet maken dan Shakespeare zelf doet, maar in de laatste regel mag dat met ‘mijn schat, mijn vriend’ als verheldering van de dubbelzinnigheid van ‘dear’ ineens weer wel.
Inderdaad, sonnet 30 gaat over seksueel verlangen en verlies, en Belleman legt uit dat ‘jagen en wachten’ die associaties bij de lezer moet opwekken, maar het is een pure toevoeging; Shakespeare is met zijn ‘many a thing I sought’ veel subtieler. Dat Shakespeare vaak het woord ‘thing’ gebruikt voor ‘penis’, en ‘eye’ voor vagina, legt Belleman uit in zijn commentaar, maar in het Nederlands hebben ‘ogen’ en ‘zaken’ nooit die connotaties gehad. Had in de derde regel ‘things’ desnoods als ‘zaakjes’ vertaald. De verwijzing naar een (wat vergezochte) dubbelzinnigheid in de uitspraak van ‘many a’ komt evenmin terug in de vertaling. Dat is niet erg, want dubbelzinnigheid mag in vertaling best af en toe verloren gaan. En misschien is zelfs bij Shakespeare een ‘ding’ af en toe gewoon een ‘ding’...
Op YouTube draagt Belleman zijn versie van sonnet 30 heel muzikaal voor. Mijn kritiek is dan ook niet dat hij geen oor voor Shakespeares spel met klanken zou hebben, maar dat te veel van de versregels in zijn vertalingen lezen als poëtisch proza. Ook vrije verzen kunnen ‘muzikaal’ zijn, zelfs mooi op muziek gezet, dat is het punt niet. Burgersdijk gaat overigens ook niet ‘vrijer’ om met het metrum, maar past toe wat Belleman in zijn inleiding over metrum en ritme aangeeft als mogelijkheden tot variatie binnen de jambische pentameter. Indertijd las men ‘de eenzame uren’ vanzelf als ‘d’eenzaam’uren’, ‘schreiende ogen’ als ‘schreiend’ogen’, enz.
Dat een vertaling meer zegt over de vertaler dan over het origineel houd ik staande. Het betekent niet dat de criticus bij zijn oordeel geen belangstelling toont voor het origineel. Het tegendeel is waar. Het betekent ook niet dat Belleman niet ‘oneindig veel aandacht voor het origineel’ heeft, want zijn boek getuigt van grondig onderzoek, hij bepleit grote openheid ten opzichte van de interpretatie, en zijn passie is onmiskenbaar. Van mij hoeft geen enkele editie van de sonnetten bij het oud papier, ook die van Belleman niet. Ik vind alleen bijna alle eerdere vertalingen beter geslaagd. En dat is, net als het juryrapport, uiteindelijk ‘ook maar een mening’.