In ‘Het vertaaljaar 2013’ haalde Ton Naaijkens uit naar ‘de zittende vertalers’ (Filter 21:1, p. 13–14) omdat door hun toedoen ‘de markt zou zijn dichtgeslibd’ en zij ‘geen openingen boden aan te veel bijzondere vertaaltalenten die uiteindelijk niet voor het vak van vertaler kozen omdat ze geen kansen kregen’. Ik heb toen nog een poging gedaan zijn uitspraken te nuanceren (Filter 21:2, p. 51-52).
In ‘Het vertaaljaar 2020’ gaat Naaijkens nog een stap verder. De oudere vertalers moeten gewoon weg uit het vak en als dat niet goedschiks gaat, dan onthouden we hun voortaan de mogelijkheid om het vertaalhonorarium van hun uitgevers aan te vullen. ‘Ken in principe geen beurzen of andere subsidies toe aan oudere vertalers, die weliswaar goed werk verrichten maar dat kunnen doen op basis van andere ondersteuning, bijvoorbeeld hun pensioen,’ schrijft hij (Filter 28:1, p. 37).
Dat weinig vertalers de financiële armslag hebben om een pensioen of vergelijkbare oudedagsvoorziening op te bouwen legde ik in 2014 al uit, maar laten we aannemen dat Naaijkens hier met ‘pensioen’ AOW bedoelt. Daarmee zou hij in gezelschap zijn van een man als Henk Krol (‘Handen af van ons pensioen’), die zijn hele politieke carrière op deze begripsverwarring heeft gebouwd.
Vertalers hebben één ding wel: de hoop dat ze hun werk tot op gevorderde leeftijd kunnen blijven verrichten en zo als het ware hun oudedagsvoorziening kunnen aanvullen als die oude dag echt daar is.
Los van de vraag of het verkapte beroepsverbod door middel van leeftijdsdiscriminatie dat Naaijkens bepleit wettelijk wel door de beugel kan, verdient zijn timing geen schoonheidsprijs. Het is immers al wrang genoeg dat vertalers met AOW geen enkel beroep op de coronasteunmaatregelen van de overheid konden doen omdát ze al AOW hebben. Ook komen deze bejaarde sta-in-de-wegs hoe dan ook al veel eerder aan de inkomensgrens van het Nederlands Letterenfonds waarboven zij geen werkbeurzen meer kunnen krijgen (of deze – deels – weer moeten terugbetalen). Al te gefortuneerde oudjes lopen dus toch al niet in de weg.
Maar de vraag is vooral of Naaijkens’ oproep juist niet averechts zou werken. Een vertaler die na zijn AOW besloot het – dankzij deze minimumuitkering – iets rustiger aan te doen zal allicht weer méér vertalingen gaan aannemen als de aanvulling op zijn inkomen alleen uit de woordvergoeding van zijn uitgever bestaat. Wie de markt wil ontslibben kan de oudere vertaler maar beter niet tot ‘dumping’ noden.
Ook ontstaat dan een extra kans op valse concurrentie doordat vertalers onder de minimale woordprijs gaan zitten die het Letterenfonds als voorwaarde stelt om voor een werkbeurs in aanmerking te komen. De normerende werking van deze contractvoorwaarde op de tarieven in vertaalland is immers genoegzaam bekend.
Tenzij Naaijkens natuurlijk ook de uitgevers wil verbieden de oude lastpakken te contracteren, maar dan loopt hij algauw aan tegen artikel 7 van onze Grondwet.
Een reactie
Ineens vielen de schellen me van de ogen. De droom die ik in mijn inleiding tot het eenzelvige vertaaljaar 2020 aan de lezers prijsgaf, licht gegeneerd, stond in direct verband met de beschrijving van een jeugdfoto aan het begin ervan. Daar schets ik een portret van mij als zevenjarig jongetje op rode step met indianenpak en een klappertjespistool. In de droom – en dat had ik verzwegen, maar er waren mensen die het meteen doorhadden – was ik (een bejaard man) weer jong, een jonge vertaler welteverstaan. En ik had me boos gemaakt in mijn droom, niemand luisterde naar me en ik werd het vak uit geschoven. Van de weeromstuit stelde ik een woest manifest op, waarvan het radicaalste strijdpunt luidde dat oudere vertalers die andere ondersteuning genieten niet meer in aanmerking mogen komen voor beurzen of andere subsidies. Asjemenou, dacht ik al dromend. En schrok wakker. Achteraf besef ik dat ik leed aan de met velen gedeelde wens om nog weer jong te zijn en erbij te horen. Een droom als maagdenbron.
De redactie van Filter, stuk voor stuk strenge en verstandige meelezers, vond dat de woeste verzuchting wel kon, zeker in een paragraaf die ‘Behoud de vertaler’ heet en waarin het gaat om de zorgen over de loopbanen van jonge vertalers – bijvoorbeeld geventileerd in een door het jonge deel van de redactie gemaakte jonge-vertalersnummer. Daarin werd vastgesteld dat steeds meer jonge vertalers aan het afhaken zijn (geen opdrachten, te weinig verdiensten, vechten tegen de bierkaai, afwijzingen door subsidiegevers). Ik was het geheel met ze eens, al vond ik ze ook te lief en te braaf. Ze hebben een tweede kans bedongen: het vierde nummer van Filter deze jaargang zal het tweede jonge-vertalersnummer zijn: plaats voor discussie.
Om de jonge vertalers ging en gaat het me – beste Rien – inderdaad, zoals je zegt, al in 2013, de tijd dat er al acht jaren verstreken waren voor het opzetten van de eerste master literair vertalen in het Nederlands taalgebied: ook een droom, dit keer vol gedeeld en gekoesterd door de Taalunie, de Letterenfondsen en twee universiteiten (Utrecht en Leuven). Drie jaar later werd er weer een einde aan gemaakt, of liever: moest het allemaal op een veel lager pitje. Dat stak me, dat steekt me, er komen vast andere kansen. Gelukkig is de generatie vertalers die de master in de drie gloriejaren tussen 2013-2016 afleverde, goed terechtgekomen en wordt geprezen. Maar niet allemaal. Zoals gezegd: velen haakten af. Terwijl ze steun en ruimte verdienen.
Waar die steun en ruimte vandaan moeten komen is een kwestie van beleid, en ik zit niet aan het dashboard. Wel zie ik eigenlijk nu in 2021 nog hetzelfde beeld: best veel investeringen in nieuwe talenten (via mentoraten, ontwikkelingsbeurzen etc.) maar geen beleid van opvolging; veel zijinstromers, veelal op gevorderde leeftijd; veel al lang zittende vertalers inderdaad die niet altijd een klein beetje opschuiven. Ik hoef me niet te schamen voor positieve discriminatie als ik het opneem voor de groep jonge vertalers die al een jaar of vijf of tien aan opdrachten probeert te komen – mensen die met de dag bezien of ze het rooien in hun vertalersbestaan. Ik zou willen dat er steviger beleid op gemaakt wordt.
Dat nu allemaal kan tegen een achtergrond van respect voor de zittende, oudere vertalers, wier prestaties ik blijf bewonderen. In de geest van Filter, het tijdschrift dat wil opkomen voor élke vertaler, moeten zij de aandacht krijgen die zij verdienen – de aandacht van recensies en nominaties, van opbouwende kritiek en bewieroking. Los van leeftijd. Maar waar we over praten is toch vooral de toekomst: hoe staat het er over tien jaar voor? Met wie werken we dan? Zijn de sensitieve, deskundige vertalers er dan nog? Waar is de aanwas dan? Is het aanwas van kwaliteit? Is de energie er nog, het genoegen, nee: het plezier in het vertalen? We zullen zien. Discussie is goed, ook zonder klapperpistool en indianenpak.
Ton Naaijkens, 25 april 2021