Ruim tien jaar na *Overigens schitterend vertaald is er weer een vertaalpleidooi (te downloaden op bit.ly/vertaalpleidooi2). Het heet verTALEN voor de toekomst, en het vrolijke woordspel in de titel maakt al duidelijk waar de nadruk dit keer vooral ligt: niet op literatuur, maar op taal – om precies te zijn op 1) de afnemende belangstelling in Nederland en Vlaanderen (blijkens de instroom van talenstudenten) voor andere buitenlandse talen dan het Engels, 2) het daardoor verschralende aanbod aan talen in de vertaalopleidingen, 3) de beperkte middelen om studenten Nederlands in het buitenland goed te leren vertalen, en 4) een beetje los daarvan, de kwetsbare positie van literair vertalers, die het vak niet aantrekkelijk maakt. Door al die factoren samen, zo luidt de centrale stelling, dreigt er op termijn een tekort aan vertalers.
Dit is geen recensie van het nieuwe pleidooi, al was het maar omdat ik als medeauteur van het vorige pleidooi misschien niet helemaal neutraal ben. Hoewel ik vast niet de enige ben bij wie de tekst de nodige vragen oproept. Hoe kunnen we bijvoorbeeld zo zeker weten dat een lager aantal universitair geschoolde vertalers ook werkelijk tot een tekort aan goede vertalers leidt? De indruk die veel boekvertalers en uitgevers hebben, is dat er momenteel juist een overschot is, en de in 2018 naar Vlaanderen uitgebreide Vertalersvakschool zorgt voor een behoorlijke instroom. En waarom doet het pleidooi zo vaag over de precieze geschiedenis van wat in 2013 van start ging als Master Literair Vertalen en in 2019 een ‘doorstart’ maakt (na kennelijk eerst te zijn gestrand?), maar dan als algemene vertaalopleiding? Dat is trouwens iets wat in dit pleidooi sowieso opvalt: waar in het vorige consequent de specificiteit van het vertalen van literatuur (in brede zin) centraal stond, slingert de aandacht nu steeds zonder duidelijke reden van literair naar algemeen vertalen en weer terug. Is dat doelbewust gedaan om de nieuwe algemene masteropleiding een duwtje in de rug te geven? En als ik even advocaat van de duivel mag spelen: laadt het nieuwe pleidooi door dit alles niet de verdenking op zich dat het eerder de noden van een paar instituties dan van de vertaalcultuur zelf voor het voetlicht brengt?
Maar zoals ik al zei, dit is geen recensie. Minstens zo interessant als de vraag of het nieuwe pleidooi overtuigt met zijn analyse en aanbevelingen, vind ik de vraag wat er eventueel nog aan ontbreekt. Wat voor wensen zouden we verder nog kunnen hebben voor de bevordering – of vooruit, het behoud – van een bloeiende, hoogwaardige vertaalcultuur?
Alles, of in elk geval heel veel, staat of valt met de sociaal-cultureel-economische positie van de vertaler. Het nieuwe vertaalpleidooi houdt het op dat vlak bij een wat onhandige oproep tot ‘passende honorering van literair vertalers’ en heft daartoe een vermanend vingertje naar de uitgevers. Prachtig natuurlijk, maar zien we die uitgevers al in beweging komen als daarvoor geen economische prikkel is, eerder juist een forse druk van de markt om de vertaalkosten zo laag mogelijk te houden? En waarom zou alleen de groep ‘literair vertalers’ (ditmaal in beperkte zin: vertalers van bellettrie), die al aan de bovenkant van de markt zit en in elk geval nog werkbeurzen kan proberen te krijgen, een passende honorering moeten hebben? Het pleidooi, niet toevallig uitgegeven door het Expertisecentrum Literair Vertalen, reproduceert een inmiddels toch wat schrijnende systeemfout door het vertalen van bellettrie een status aparte toe te kennen, die niet wordt gerechtvaardigd door vakinhoudelijke factoren (het vertalen van romans is niet principieel anders of moeilijker dan het vertalen van non-fictie) en ook allang niet meer door culturele factoren (bellettrie wordt niet meer a priori waardevoller geacht dan andere genres).
Ik besef dat ‘systeemfout’ een nogal hard woord is voor iets waarin Nederland zichzelf van oudsher juist als gidsland ziet, en niet eens ten onrechte: de innige verstrengeling van literair Modelcontract, afgesproken woordtarief en werkbeurzensysteem. Maar zowel de prijsafspraak (die nu echt verboden dreigt te worden door de concurrentiewaakhond, iets wat het nieuwe vertaalpleidooi merkwaardig genoeg onvermeld laat) als het werkbeurzensysteem houdt het literaire woordtarief kunstmatig laag, en daardoor automatisch ook de tarieven van de ‘mindere’ genres: met onze vertaaltarieven zijn wij als rijk land en middelgroot taalgebied in Europa maar een bescheiden middenmoter. Ik wil niet betogen dat we die verworvenheden dan maar moeten afschaffen, maar om diverse redenen (het dreigende verbod op de prijsafspraak, de opkomst van non-fictie en sowieso de toenemende vervaging tussen genres, met een groot grijs gebied tussen literair en niet-literair) lijkt het moment me nu wel gekomen om wat achterstallig onderhoud aan het systeem uit te voeren. Dus laat ik ook maar eens vier wilde aanbevelingen doen:
Er valt ook nog het nodige te zeggen over een vertaaltoekomst waarin menselijke vertalers (óók van literatuur) meer en meer gebruik zullen maken van elektronische middelen en uiteindelijk in de rol van herschrijver/redacteur gedwongen zullen worden, met alle gevolgen van dien voor de vertaalsnelheid en het benodigde aantal vertalers. Daarover misschien een volgende keer.