De redactie van Filter vraagt me iets te schrijven over het plezier van vertalen. Een opdracht om goede zin van te krijgen. Ik mag zomaar uitleggen wat me bezielt en dagelijks bezighoudt, met alle vrijheid om te zeggen wat ik wil. En toch... Toch zou ik liever doorgaan met mijn huidige vertaalproject en lekker een pagina vierde-eeuws Latijn vertalen. Dat is voor mij blijkbaar nog leuker dan schrijven over eigen ervaringen. Wat is er dan zo fijn aan dat vertalen?
Toen ik, lang geleden, op school zat en in een les over studiekeuze klassieke talen overwoog, reageerde een goede vriend geschrokken. ‘Kun je je voorstellen,’ vroeg hij, ‘dat je dan de héle dag zit te vertalen?’ Voor hem waren de paar uurtjes Latijn per week al een corvee. Ik moest het antwoord toen schuldig blijven. Maar inmiddels weet ik: een hele dag Latijn vertalen is heerlijk. En heel uitzonderlijk. Want het lukt niet vaak een dag ongestoord aan iets te werken.
In mijn vak, de klassieke talen, zie ik wel meer vertaalliefhebbers. Veel studenten bijvoorbeeld kiezen voor de studie juist omdat ze plezier hebben in het vertalen. Bij navraag blijkt het meestal te zitten in een soort ‘puzzelinstinct’. Antieke teksten zitten vaak ingewikkeld in elkaar, met lange, complex opgebouwde zinsconstructies. Deelwoorden, allerlei bijzinnen met daarbinnen ook weer deelwoorden en bijzinnen, om nog maar te zwijgen van de ‘ablativus absolutus’ en de ‘accusativus cum infinitivo’. En vaak is er nog meer: rare woorden, bizarre beeldspraak, bevreemdende stijlfiguren en, op nog een ander niveau, gedachten die bij een gewoon mens niet opkomen. Ja, wie zo’n kluwen van taal wil ontwarren staat inderdaad voor een uitdaging en het is voorstelbaar dat mensen daarin voldoening vinden. Ik noem ze soms ‘cryptogrammenoplossers’. Voor hen zit de lol in het ontrafelen van wat eerst ondoorzichtig en duister is en pas later zijn geheim prijsgeeft. De puzzel moet dan ook vooral niet te makkelijk zijn, anders is het niet leuk.
Met cryptogrammen oplossen is natuurlijk weinig mis. Maar als doel op zichzelf? Voor mij als vertaler is dat niet genoeg. Natuurlijk, ook ik ken de trots die je voelt als je een ingewikkelde Latijnse zin doorhebt, na vijf keer lezen en tien minuten puzzelen. Of als je iets moeilijks bij eerste lezing al herkent. Voor mij zijn woorden belangrijk, zeker. Ik hou van hun klank, hun ritme, hun vormen en herkomst, de beelden die ze oproepen. Maar woorden zijn uiteindelijk toch middelen. Het zijn dragers van betekenis, en daarin moet hun eigenlijke doel liggen. Wanneer ik woorden ontraadsel, ben ik uiteindelijk op zoek naar de inhoud waar ze voor staan. Ik zoek betekenis.
Maar wat is er zo interessant aan betekenis? En hoezo blijft het zo boeiend om naar betekenis te speuren? In de afgelopen 25 jaar heb ik zowat honderd boeken Latijn of Grieks vertaald. Daarbij is alles wel voorbijgekomen. Meeslepende romans en strenge geschiedschrijving, woeste redevoeringen en subtiele lyriek. Platte sekstaferelen, verheven christelijke ascese. En daarbij taal in alle registers, van platte grappen tot in marmer gebeitelde spreuken voor de eeuwigheid. Kortom, seen it, done it. Of in goed Latijn: veni-vidi-vici. Iets bescheidener geformuleerd: ik denk dat ik het kunstje wel een beetje ken. Waarom nog doorgaan met boek honderdeen? Wat maakt me steeds weer enthousiast? Of is het, heel banaal, een soort verslaving?
Dat laatste zou best kunnen. Vertalen heeft veel verleidelijks. Het is fijn werk, dat je prettig afleidt van de werkelijkheid. Een paar uurtjes vertalen en je zit in een andere wereld. Je kunt in een trance komen, waarbij de grenzen tussen vertaler en tekst en taal vervagen. Mooie momenten zijn dat, die zich best laten vergelijken met effecten van bedwelmende middelen. En vertalen is ook bevredigend omdat het iets concreets oplevert, elke keer weer. Een pagina, twee pagina’s, na verloop van tijd een boek. Soms met je naam erop, wat eervol is en het ego prettig streelt.
Toch is het dat allemaal niet, niet als ultieme verklaring. Ik geloof dat vertalen voor mij geen verkapt tijdverdrijf, roes of zelfbevrediging is, hoe goed verdedigbaar zulke activiteiten ook zijn. Door een tekst te vertalen dring ik door in iets anders dat juist buiten mij is, iets wat aan mijn eigen benauwde grenzen voorbijgaat. Taal is een middel tot communicatie, en ja, dat is wat er plaatsvindt bij het vertalen: via de woorden, met al hun hindernissen, kun je komen bij de gedachten van andere mensen. In mijn geval zelfs schrijvers die historisch en geografisch ver verwijderd zijn.
Dit is natuurlijk ook wat lezers kunnen ervaren. Wie een boek leest krijgt toegang tot de gedachten van een ander. Maar voor de vertaler speelt er iets speciaals: die gedachten van de ander zijn zogezegd nog niet direct beschikbaar. De vertaler moet die gedachten juist onder woorden brengen, in goed en mooi Nederlands. In een geslaagde vertaling komt iets tot leven wat er tot dan toe eigenlijk niet was, of wat hooguit op afstand bleef van het hier en nu. De vertaler is lezer en schrijver van de tekst tegelijk.
Iets indringenders op taalgebied ken ik niet. En het gaat niet vervelen. Telkens staan er weer boeken klaar, met nieuwe gedachten en ideeën van anderen. Boeken die als het ware staan te popelen om in het Nederlands vorm te krijgen, om herboren te worden. De vertaler als vroedvrouw.
Natuurlijk is niet ieder boek evenzeer de moeite waard. En niet ieder boek is even spannend om te vertalen. Het zou flauw zijn te beweren dat het vertalersleven louter hoogtepunten van geestelijke vervoering kent. Het is vaak saai en vervelend werk, soms kom je er niet uit, of kijk je op tegen een berg tekst waar geen doorkomen aan lijkt. Altijd ben ik blij als ik het eind van een vertaalproject heb bereikt. Maar vaak vind ik het ook jammer. Zoiets als de laatste vakantiedag na een lange zomer. Het is op, er is niet meer, jammer dat het klaar is. Bij welke boeken heb ik dat het meest?
Ik schreef al even over cryptogrammen en dat het oplossen van moeilijke raadsels mij niet het hoogste genoegen geeft. Dus een auteur zoals de beroemde geschiedschrijver Tacitus is voor mij als vertaler niet de favoriet. Latijnse zinnen zijn vaak al lastig, en Tacitus doet er nog een paar schepjes bovenop, met eigenzinnige syntaxis, dichterlijke woorden en overal donkere associaties en insinuaties. Om dat alles adequaat in het Nederlands weer te geven moet de vertaler zich zo het hoofd breken dat het soms eindigt met hoofdpijn. Het is eigenlijk niet te doen. Een paar van zijn werken heb ik tot het einde vertaald, maar met zijn Annalenben ik onderweg blijven steken bij boek 6.
Het tegendeel dan misschien? Heel eenvoudige boeken? Er bestaan ook in het Latijn teksten in alledaagse taal zonder veel stilistisch spektakel. Dezer dagen werk ik aan de vertaling van een laatantieke geschiedschrijver, Eutropius genaamd, die in kort bestek de hele Romeinse geschiedenis erdoor jaagt en samenvat in simpel Latijn. Zijn werk is bedoeld als praktisch overzicht, niet als literair monument. Het vertalen gaat navenant vlot: lezen, twee seconden denken, typen. Na een uurtje heb ik een pagina A4 of meer. Dat is fijn, zeker, maar ergens ook te makkelijk. Ik denk dat ik Eutropius straks aan het einde niet ga missen.
Wie mis ik dan wel? De oude Cato bijvoorbeeld, wiens fragmentarische werk ik een paar jaar geleden bijeen mocht brengen, of de archaïsche dichter Ennius, van wie ook alleen snippertjes bewaard zijn. Het is spannend als de talige ‘brug’ naar de schrijver nog niet zo stevig is, dus als de vertaler ook wat bouwwerk moet verrichten. Afgelopen zomer heb ik me beziggehouden met de Latijnse brieven van keizer Marcus Aurelius. Prachtig, heel persoonlijk materiaal, en ook hier golden de geijkte formules: vertalen is de beste manier van lezen, de vertaler wordt lezer en schrijver, de vertaler schrijft andermans boek. Maar dat boek van Marcus wás er nog niet. De teksten lagen verspreid in moeilijk toegankelijke of verouderde edities, de volgorde was niet in orde, er zat allerlei rommel tussen. Juist het praktische werk van verzamelen en ordenen gaf mij het extra plezier. Uiteindelijk is vertalen deels dus ook voor mij, helaas, een soort ‘puzzelen’...
Wat zijn, kortom, mijn fijnste vertalingen? Teksten van of over Romeinen die iets zinnigs te melden hebben wat ik zelf niet had bedacht, in Latijn dat het midden houdt tussen extreem moeilijk en extreem makkelijk, en waarbij het een en ander moet worden uitgezocht en georganiseerd. Een helder patroon. En gelukkig ligt er werk genoeg, nog voor jaren.