Wie de titel van dit stuk leest, verwacht misschien een klaagzang of een donderpreek. Ik kan u meteen geruststellen. Als ik het over de zonden van de vertaler heb, doe ik dat niet als een vermanende profeet of predikant, maar als deemoedige zondaar. Ja, ik beken, ook ik heb alle wraakroepende fouten begaan die een vertaler maar kan begaan.
Zelfportret van een jong vertaler
Om mijn bekentenis te kaderen moet ik eerst iets zeggen over mijn debuut als vertaler. Volgens een Latijnse spreuk wordt men als dichter geboren: poeta nascitur. Dat geldt maar voor enkele vertalers. Wie opgroeit in een tweetalig gezin, wordt van in de wieg geconfronteerd met vreemde klanken, andere constructies en verschillende formuleringen die op wonderlijke wijze toch hetzelfde betekenen. Zo iemand is een geboren vertaler.
Verder zijn er mensen met een talenknobbel: de aangeboren gave om een vreemde taal te leren. Vrouwen zijn daarin doorgaans beter dan mannen. Dat zou te maken hebben met een betere verbinding tussen hun hersenhelften. Evolutionaire wetenschappers veronderstellen dat die speciale begaafdheid ontstaan is doordat talloze generaties uitgehuwde vrouwen verplicht waren zich aan te passen aan de taal van hun man.
Mijn eigen fascinatie voor taal is veeleer ontstaan door een gemis: een soort van vervreemding tegenover de taal van mijn omgeving. Ik ben tijdens de Tweede Wereldoorlog geboren in Leuven, een Brabantse stad die toen geregeld werd gebombardeerd door de geallieerden. Dat maakte mijn astmatische moeder nog angstiger dan ze al was. Mijn ouders besloten hun eerstgeborene bij zijn grootouders in het noorden van het land onder te brengen. Zo werd ik net op het ogenblik dat ik leerde spreken, geconfronteerd met een vreemd dialect. Ik vertaal dus eigenlijk al vanaf mijn eerste levensjaar. Die prille jeugdervaring verklaart misschien mijn latere vertaalwoede. Het lijkt wel of ik een andere taal nodig heb om me in mijn eigen taal thuis te voelen.
Een soortgelijke vervreemding heb ik nog meermaals ervaren. Mijn omgangstaal verschilde sterk van die van mijn klasmakkers. Ik vond hun dialect afgrijselijk en bleef mijn persoonlijke taal spreken. Ook de Hollandse taal van mijn eerste leesboekjes vond ik maar niets. De vooroorlogse boekjes van Leonard Roggeveen, Okkie Pepernoot en Daantje gaat schaatsenrijden, vond ik als kind gewoon flauw. Tijdens onze lessen moedertaal (een seksistische benaming, realiseer ik me nu) kregen we dan weer West-Vlaamse gedichten van Guido Gezelle te lezen. Een vers als ‘Een schalkaard had een bie gevaân’ leek in een soort Esperanto gesteld dat ik maar moeizaam kon vertalen als ‘Een grapjas had een bij gevangen’. Intussen kocht mijn vader stripalbums van Tintin. Tot mijn teleurstelling sprak Kuifje daarin Frans. Gelukkig was een van onze huiskranten La Libre Belgique. Daarin leerde ik de taal van onze zuidelijke landgenoten grondiger dan op school.
Op de middelbare school maakte ik kennis met Grieks en Latijn. Ik kan me geen betere vooropleiding voorstellen dan een onderdompeling in die oude talen. Vocabularium, morfologie, syntaxis, semantiek en stilistiek zijn zo particulier dat niets vanzelfsprekend is. Ieder woord moet worden opgezocht, iedere vorm moet worden geanalyseerd, alle zinnen moeten worden geconstrueerd: elke vorm kan de betekenis op de helling zetten. Met dat vreemde idioom correspondeert bovendien een heel andere denk- en leefwereld. Wie deze strenge leerschool gevolgd heeft, zal nooit nog lichtvaardig denken dat een vreemde tekst zomaar te begrijpen is.
Bij het lezen van antieke auteurs smaakte ik voor het eerst de vreugde een ondoorzichtige passage in de eigen taal weer te geven. Op zeker ogenblik vond ik zelfs dat we in de klas niet genoeg lazen en begon ik voor mijn plezier nog meer teksten te vertalen. Zo verdietste ik bijvoorbeeld diverse oden van Horatius. Uiteindelijk besloot ik klassieke talen te gaan studeren. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat dit een ontgoocheling werd, omdat geen van mijn professoren zich interesseerde voor vertaalwerk.
Terwijl ik Nederlands en Engels studeerde, bleef ik vlijtig vertalen uit de vijf talen die ik op school had geleerd en zelfs uit twee andere (Italiaans en Spaans) die ik me door zelfstudie eigen had gemaakt. Van al die vertaaloefeningen publiceerde ik niets. Mijn enige bedoeling was mijn geliefde auteurs beter te begrijpen. Er bestaat geen geduldiger en nauwgezetter lezer dan een vertaler. Terwijl de gemiddelde lezer gemakkelijk over een onbegrepen passage heen leest, kan de vertaler zich geen enkele verstrooidheid veroorloven. Hij mag niet rusten voor hij het laatste woord, de ingewikkeldste wending, de geringste nuance heeft gevat.
Mijn eerste vertalingen in boekvorm verschenen pas rond mijn veertigste. Het waren vrije versies uit de Griekse Anthologie en een versvertaling van de Franse symbolist Mallarmé. In hetzelfde jaar (1983) publiceerde ik ook mijn eerste poëziebundel, De Zonen van de Zon. Niet toevallig bestond die plaquette uit een Nederlands sonnet dat ik in zeven talen had weergegeven. Ik heb me dat verlate debuut nooit beklaagd. Alleen dankzij een doorgezette training van meer dan twintig jaar kon ik de fouten vermijden die zoveel beginnende vertalers en dichters maken.
Over zeven van die fouten wil ik het nu hebben. Het leek me een aardig idee om elk daarvan met een traditionele ondeugd te verbinden. De middeleeuwse mens meende dat zijn deugdzaamheid bedreigd werd door maar liefst zeven dodelijke zonden, te weten: Hoogmoed, Gierigheid, Traagheid, Wellust, Vraatzucht, Gramschap en Nijd (of als u modernere termen verkiest: trots, hebzucht, luiheid, genotzucht, gulzigheid, woede en jaloezie). Die zonden wil ik illustreren met voorbeelden uit mijn leven als vertaler.
Superbia
Superbia is de Latijnse naam van de eerste doodzonde: in het Nederlands spreken we over Hoogmoed. Volgens de Bijbel is hovaardigheid de oorzaak van alle andere zonden. De eerste mens wilde gelijk zijn aan God en kwam door die zelfverheffing ten val. Ook ik heb gezondigd door overmoed. Eigenlijk is hybris onvermijdelijk voor iedereen die de pretentie heeft te willen vertalen.
Veel mensen hebben me toevertrouwd dat ze ervan droomden te vertalen. Dat waren niet alleen studenten die hoopten daarmee ooit hun brood te verdienen, maar ook ouderen die, nu ze met pensioen waren, eindelijk hun lievelingsboek in het Nederlands zouden willen overzetten.
Beide soorten aspirant-vertalers onderschatten deerlijk de moeilijkheden van het vak. Om te beginnen gaan ze ervan uit dat ze de vreemde taal voldoende beheersen. Mijn ervaring is dat maar weinig mensen meer dan een oppervlakkige kennis van een andere taal hebben. Dat is niet alleen hun eigen schuld. Ons onderwijs in vreemde talen is misschien iets beter dan in het buitenland, maar toch niet zo diepgaand als we denken.
Erger is dat op dat vlak zelfs taalstudenten tekortschieten. Toen ik aan de universiteit het keuzevak ‘Zakelijk vertalen’ doceerde, kreeg ik studenten voor me die al een master in de Letteren hadden. Buitenlandse krantenartikelen bleken voor een flink deel van dat publiek te hoog gegrepen. Toen ik de afgestudeerde romanisten en anglisten vroeg of ze ooit Franse of Engelse magazines lazen of buitenlandse tv-programma’s bekeken, was het antwoord door de band negatief. Blijkbaar kiezen studenten deze talen niet uit echte interesse, maar alleen om een diploma te bemachtigen.
Het is een misverstand te denken dat we een taal kennen als we er min of meer vlot in kunnen converseren. Vertalers moeten alle uithoeken van de vreemde grammatica verkend hebben. Ze moeten de connotaties van alle woorden en de finesses van elk taalregister beheersen: van de goorste volkstaal tot de meest geraffineerde schrijftaal. Omdat moderne talen voortdurend evolueren, veroudert hun taalkennis zienderogen. Media, reizen en buitenlandse contacten kunnen helpen hun competentie te updaten. Alsof dat alles nog niet voldoende was, moeten vertalers alles weten over geschiedenis, cultuur en gebruiken van het vreemde volk.
Aspirant-vertalers overschatten ook de kennis van hun eigen taal. De meeste studenten uit het Zuiden, zelfs neerlandici, beheersen onvoldoende de Noord-Nederlandse norm die de meeste uitgevers hanteren. Ze zullen zich flink moeten bijscholen als ze hun vertalingen gepubliceerd willen zien. Nederlandse studenten zijn dan weer onvoldoende thuis in de verschillende taalregisters omdat ze in hun onderwijs alleen de huidige spreektaal leren. Ze zullen het dus moeilijk hebben om historische of stilistisch doorwrochte werken aan te pakken. Tegenover de talrijke gallicismen van de zuiderlingen staan de niet minder talrijke anglicismen van de noorderlingen.
Hoogmoed past de vertaler of vertaalster niet. Een betere houding is nederigheid. De Argentijnse schrijver Borges stierf toen hij als oud man aan een vertaling werkte. Hij beschouwde vertalen als de minst hoogmoedige vorm van schrijven, omdat die van de auteur de grootste zelfverloochening eist. De enige trots van een vertaler is een nederige dienaar van de tekst te zijn. ‘Een mens is altijd een beginneling,’ meende de Latijnse dichter Martialis. Dat geldt nog meer voor de vertaler: hij blijft eeuwig leerling en wordt nooit meester.
Avaritia
Avaritia is de Latijnse naam van de doodzonde die we in het Nederlands Gierigheid noemen. Voor een vertaler bestaat die ondeugd erin schraperig zoveel mogelijk van het origineel te willen bewaren.
Tijdens mijn klassieke opleiding drukten al onze leermeesters ons op het hart zo ‘letterlijk’ mogelijk te vertalen. Alleen zo konden we immers bewijzen dat we het origineel begrepen hadden. Onze vertalingen waren dan ook niet bedoeld om zelfstandig gelezen te worden, maar moest dienen om de examinator te overtuigen van ons doorzicht in de vreemde constructies. Het resultaat was een zogenaamde ‘calque’: een pijnlijk nauwkeurige kopie van woordkeus, zinsbouw en woordvolgorde.
Geen van mijn docenten scheen te beseffen hoe karikaturaal deze vertalingen klonken. Een van de verstandigste onder hen bood nog een kleine uitweg. Hij citeerde het adagium van de Duitse filoloog Paul Cauer in zijn Kunst des Übersetzens(1894): ‘So treu wie möglich, so frei wie nötig’ (Zo trouw als mogelijk, zo vrij als nodig).
Classici klagen er weleens over dat antieke schrijvers zo weinig worden gelezen. De schuld daarvoor ligt vooral bij hun stuntelige vertaalwerk. Tot ver in de twintigste eeuw waren versies uit het Latijn en het Grieks gesteld in een onverteerbaar jargon. Nog in het jaar 1993 verscheen als pocket bij uitgeverij Meulenhoff een vertaling van de Romeinse historicus Sallustius waarin we barbaarse zinnen als de volgende lezen: ‘Deze praktijk overigens van volkspartij en adelscliques en dit voorstaan van alle slechte eigenschappen vond voor weinige jaren zijn oorsprong in Rome in de vredestoestand en de overvloed van al datgene dat de mensen als het belangrijkste beschouwen.’
Ook ik bezondigde me in mijn jonge jaren aan al te letterlijk vertalen. Toen ik voor mijn plezier de Griekse tragedie Antigone van Sophocles aanpakte, vond ik dat ik de oorspronkelijke versmaat, formulering en woordplaatsing zo trouw mogelijk moest bewaren. Gelukkig heb ik nooit pogingen ondernomen om mijn monstrum te publiceren.
Later bemerkte ik dat ook vertalers uit moderne talen de brontekst al te slaafs volgen. Beginnelingen, oude rotten in het vak en zelfs automatische vertaalmachines produceren vaak ongewild ‘vertaals’: een idioom waarin de oorspronkelijke taal al te sterk doorklinkt. Vooral lineair vertalen is nefast, omdat de zinsbouw in de vreemde taal soms aardig verschilt van die in de eigen taal. ‘I go by car to Antwerp on Monday’ is niet: ‘Ik rijd met de auto naar Antwerpen op maandag’, maar wel ‘Ik rijd ’s maandags met de auto naar Antwerpen’.
In mijn recente boek Gouden vertaalregels (Nijmegen: Vantilt 2018) leg ik uit hoe we idiomatisch kunnen vertalen. Vertalen is in de eerste plaats een vorm van communicatie. In plaats van krampachtig te behouden moeten we gul geven en de lezer toespreken in zijn eigen taaleigen.
Acedia
Acedia is de Latijnse naam van de doodzonde Traagheid of met een modernere term Luiheid. Eigenlijk zijn we allemaal werkschuw en gemakzuchtig. We zijn minder ijverig dan we ons voordoen en al te vlug tevreden met onszelf.
Bij een zo arbeidsintensieve activiteit als vertalen is de verleiding groot om het onszelf gemakkelijk te maken. Mijn leermeesters droegen ons op de te vertalen tekst eerst helemaal door te lezen om niet voor verrassingen te staan. Als leerling ging ikzelf al te vaak onbesuisd aan het vertalen en bekocht dat tot mijn scha en schande met dubbel werk.
Het duurde lang voor ik besefte dat je het best ieder woord opzoekt, zelfs woorden die je meent te kennen. Meestal kennen we alleen de grondbetekenis, terwijl heel wat woorden uiteenlopende en vaak onverwachte betekenisvarianten hebben. Een kras voorbeeld is het Engelse voegwoord ‘and’, dat wel niemand van u ooit opgezocht zal hebben. Toch beslaat het trefwoord ‘and’ in Van Dales Groot Woordenboek Engels-Nederlands zowat vijfenveertig regels. Weinig beroepsvertalers weten dat ‘and’ vaak gebruikt wordt in de betekenis ‘en toen’, ‘en dan’, ‘en dan ook’. De ondeugende chroniqueur Pepys schrijft in zijn dagboek (30 juni 1667): ‘A pretty young woman, and I did kiss her.’ Dat zinnetje moet vernederlandst worden als: ‘Het was een leuke jonge vrouw en ik kuste haar dan ook.’ Wie hier ‘dan ook’ weglaat, creëert een onidiomatische zin.
Een vertaling is nooit af. Recent kreeg ik de kans mijn vijfentwintig jaar oude vertaling van Georges Bataille, Histoire de l’œil, te reviseren. Ik heb blozend mijn werkstuk nagelezen en bijna elke zin geretoucheerd. In al die jaren zijn mijn kennis en ervaring toegenomen en zijn zelfs mijn ideeën over vertalen grondig veranderd.
Tegenover de ondeugd luiheid staan de deugd ijver. Gelukkig hoeft vlijt niet altijd een karwei te zijn. Als we niet graag woordenlijstjes uit het hoofd leren, kunnen we kruiswoordraadsels in vreemde talen oplossen en zo ons vocabulaire opfrissen en bijspijkeren. Wie romans leest, ontspant zich niet alleen, maar leert ook spelenderwijs nieuwe uitdrukkingen.
Een nuttige les voor beginnelingen is Nederlandse vertalingen te vergelijken met het origineel. Zo kunnen ze van doorgewinterde vertalers de kunst afkijken. In een vertaling ontdek je vaak dingen die je bij het lezen van het origineel niet opmerkt. ‘If you hold a translation next to the original you will discover a lot that you might otherwise have overlooked,’ schrijft de Joycespecialist Fritz Senn in Joycean Murmoirs (Dublin: The Lilliput Press 2007).
Luxuria
Luxuria of Wellust is de vijfde doodzonde. Wie als zoveel schrijvers dol is op taal, durft uit effectbejag wel eens te overdrijven. Zoals acteurs zich soms bezondigen aan overacting, maken vertalers zich schuldig aan ‘oververtalen’. Ze leggen het er te dik op, verfraaien de tekst, zetten hem te veel aan en zwelgen zo in het genot van de formulering.
In mijn jeugd vertaalde ik de klassieke poëzie al te poëtiserend. Ik stond toen erg onder invloed van het vooroorlogse poëtische idioom van de Tachtigers en hun epigonen. De Griekse dichteres Sappho, die in de oudheid bewonderd werd om haar simpele liefdesliedjes, werd door dichters als P.C. Boutens en Karel van de Woestijne onder overdadige archaïsmen bedolven. Ik citeer de laatste:
Goôn-gelijk schijnt dées me te zijn, de man die
Over ú zit, dichte geschoven, welke
Zit en, waar zoet zingend ge zijt, het mag uw
Zang te beluisteren.
Toen ikzelf als student Sappho voor het eerst vertaalde, produceerde ik zelf een ronkende berijming:
Hij schijnt mij de gelijke van de goden toe
die man daarginder die een plaats bezetten gaat
vlak over jou en zo van dichtbij luistert hoe
verrukkelijk je praat.
Klankrijk was dat wel, maar misschien toch te fraai voor een tijd waarin schoonheid haar gezicht verbrand had.
De schellen vielen me van de ogen toen ik las wat de classicus Richard Bentley ooit zei tegen de Engelse vertaler van Homerus Alexander Pope: ‘It is a pretty poem, Mr. Pope; but you must not call it Homer.’ Kort daarop maakte ik kennis met de vertaalmethode van de Amerikaanse dichter Ezra Pound, die als motto had ‘Make it new’ (Maak het nieuw). Gaandeweg drong het tot me door dat antieke auteurs in hun tijd even nieuw klonken als onze moderne schrijvers. Vroegere vertalers gaven de levendige dialogen van Plato weer in een bijzonder aftands vertaals. We moesten wachten op de versies van Gerard Koolschijn voor de gesprekspartners zich even helder en spits uitdrukten als de Griekse filosoof.
Een vorm van oververtaling is formele kenmerken van de grondtekst ten koste van alles te willen behouden. Dat is een typische beginnelingsfout. Een student van me wilde per se de binnenrijmen in een Franse prozatekst nabootsen. Hij wist niet dat het Frans vanwege de vele woorden met gelijke eindklank haast vanzelf rijmt. Nederlandse rijmen zijn zeldzamer en klinken daardoor veel nadrukkelijker en artificiëler.
Wie te mooi wil vertalen, leidt de aandacht van de lezer af. Tegenover de ondeugd van de overdaad staat de deugd van de simpelheid. Daarom zijn de eenvoudigste vertaaloplossingen vaak de beste.
Gula
Gula is de Latijnse naam van de vijfde doodzonde: Vraatzucht of Gulzigheid. Beginnelingen nemen gretig alle mogelijke vertaalopdrachten aan om geld in het laatje te krijgen. Ze zijn bang om bij een weigering uit de boot te vallen. Maar wie te veel moet vertalen, wordt de slaaf van deadlines. Haastwerk leidt al te vaak tot broddelwerk. De ontevreden opdrachtgever zal niet geneigd zijn nog een beroep te doen op een sloddervos.
Een al te gretige vertaler moet vaak tegen zijn zin werken. Wie ooit droomde van klassieke meesterwerken, moet zich tevreden stellen met triviaalliteratuur. Het is hoogst frustrerend maanden te moeten spenderen aan het overzetten van bestsellers van dubieuze kwaliteit.
Tegenover de ondeugd vraatzucht staat de deugd matigheid. Ik kan dat illustreren met mijn eigen atypische carrière. Mijn interesse ging van meet af aan uit naar poëzie. Als tiener bewonderde ik de geniale dichter Arthur Rimbaud. Om hem beter te begrijpen begon ik sprokkelsgewijs korte gedichten van hem te vertalen. Later volgden zijn prozagedichten. Mijn heimelijke bedoeling was ooit het volledige werk te vertalen, al wist ik bij God niet hoe die droom ooit bewaarheid zou worden.
Rond mijn veertigste maakte ik kennis met de Amsterdamse uitgever Johan Polak, die een groot liefhebber was van de Franse symbolisten. Hij bezorgde een bibliofiele uitgave van mijn versie van Rimbauds beroemdste gedicht, ‘Le bateau ivre’. Wat later, toen ik aan de universiteit van Nijmegen doceerde, vroeg professor Wim Bronzwaer me om in een reeks tweetalige klassieken Rimbaud voor mijn rekening te nemen. Ik bundelde eigen en vreemde vertalingen voor die uitgave bij Ambo. Na enkele jaren vond ik de vertalingen van mijn collega’s toch minder accuraat en ik vertaalde zelf alles. Uiteindelijk zou uitgeverij Athenaeum mijn versie van het volledige werk van Rimbaud publiceren.
Via uitgeverij De Bezige Bij, waar ik mijn eerste proza publiceerde, kreeg ik de kans om Ezra Pound, James Joyce en T.S. Eliot te vertalen, de drie grote modernisten die de enige echte opvolgers van de symbolisten zijn. In het begin werkte ik ook wel eens in opdracht. Tegenwoordig wijs ik de meeste voorstellen af. Ik kies ervoor alleen auteurs te vertalen die me nauw aan het hart hangen. Door die kieskeurigheid vertoont mijn vertaaloeuvre meer samenhang dan dat van collega’s die de luim van uitgevers moeten volgen.
Zelfkennis is hier goud waard. Niet alle vertalers kunnen alle soorten vertaalwerk aan. Zelfs als we uit meer talen kunnen vertalen, ligt de ene taal ons beter dan de andere. Een goede prozavertaler is niet noodzakelijk een grote poëzievertaler. Na een poos weten we in welke genres we uitmunten. Een specialist is bij uitgevers meer gegeerd dan een allrounder.
Ira
Ira is de zesde doodzonde: Gramschap of Woede. Wij, vertalers, hebben meer dan één reden om verbolgen te zijn. Zo worden we nog steeds niet als volwaardige auteurs beschouwd. Na lang lobbyen hebben we de uitgevers contractueel kunnen verplichten onze naam op de titelpagina te zetten. Dat lijkt me even vanzelfsprekend als de uitvoerder van een klassiek muziekstuk te vermelden. Geen twee vertalers zullen een tekst op dezelfde manier weergeven. Een vertaling is altijd een creatieve interpretatie. Die persoonlijke inbreng verdient gehonoreerd te worden.
Een symptoom voor de onderwaardering van vertalers is dat hun werk vaak gestolen, geplunderd of geplagieerd wordt. In 1998 wandelde ik op de kleine ring in Brussel en zag op een reclamezuil een affiche met het nieuwe programma van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg. Eén titel trok mijn aandacht: Le paradis n’est pas artificiel, l’enfer non plus. Die Franse zin komt uit een van de Pisaanse Canto’s van Ezra Pound, die ik in 1985 samen met Mon Nys vertaalde. Bij nader toezien bleek dat het theatergezelschap een toneelbewerking van Pounds Canto’s speelde. De regisseur had zonder toestemming onze vertaling bewerkt. Pas nadat we via de Belgische auteursvereniging hadden geprotesteerd, kregen we een geringe financiële tegemoetkoming.
Nog sterker was het dat de Vlaamse krant De Morgen onze vertaling van De Pisaanse Canto’s plotseling aanbood als cadeauboek voor de lezers. Bij navraag bleek dat de man van de publiciteit alleen de toestemming van de erven Pound had gevraagd in de veronderstelling dat die ons wel zouden vergoeden. Weer moesten wij via de auteursvereniging onze gram halen. Wat niet meer goed te maken viel, was dat de ingescande tekst op talloze plaatsen verminkt was en dat de roofdruk door een copywriter voorzien was van een ondermaatse inleiding.
Pas dit jaar ontdekte ik toevallig dat de Nederlandse theatermaker Franz Marijnen in 1992 de theatervoorstelling Bataillemaakte, die gebaseerd was op mijn vertaling van Histoire de l’œil van Georges Bataille. Marijnen heeft me nooit om toestemming voor zijn bewerking gevraagd en ik heb nooit één cent van gezien van zijn succesvolle diefstal. Na al die tijd is het misdrijf waarschijnlijk al verjaard.
Alle vertalers zullen zich wel eens opgewonden hebben over lichtvaardige kritieken op hun sisyfusarbeid. Maar boosheid is een slechte raadgever: het leven is te kort om zich druk te maken over de menselijke domheid. Opnieuw kunnen we de ondeugd beter omvormen tot een deugd. Soms hebben we alle reden om boos te zijn op onszelf. Kritieken kunnen ons wijzen op ons gebrek aan zelfkritiek. Vaak bedenk ik dat ik de beste criticus van mijn eigen vertaalwerk zou zijn, al heb ik niet het masochisme om dat talent ook in de praktijk te brengen.
Invidia
De zevende en laatste doodzonde heet in het Latijn Invidia en in het Nederlands Nijd, Afgunst of Jaloezie.
Literaire vertalers kunnen afgunstig zijn op collega’s die meer succes hebben. Dat lijkt me een futiele houding. Wie met vertaalwerk meer wil verdienen, kan zijn ziel verkopen door te gaan werken voor een reclamebureau. Ik ken collega’s die dat hebben gedaan en ik hoop dat ze daar geen spijt van hebben. Bij de vertaaldienst van de Europese Gemeenschap kunnen ze overigens nog veel meer verdienen. De economische teksten die daar vertaald worden, zijn zo saai dat ik dat werk geen week zou volhouden. Plezier in mijn werk is mij dierbaarder dan de royaalste vergoeding.
We komen nu bij het laatste en hachelijkste punt van deze uiteenzetting. Mensen die van literair vertalen hun beroep willen maken, moeten weten dat ze ondanks hun hoge kwalificatie nooit rijk zullen worden. Het uitgeverscontract bepaalt doorgaans alleen hoeveel ze per woord zullen ontvangen. Zoals andere specialisten worden ze betaald per prestatie en niet voor het reële aantal werkuren. Het paradoxale resultaat is dat vertalers minder verdienen naarmate ze gewetensvoller werken. Beroepstrots leidt tot inkomensverlies. Wie alle woorden opzoekt en elke referentie controleert, verdient minder dan wie een vertaling afraffelt. Dat verklaart waarom vertalingen vaak ondermaats zijn.
Zelf maak ik arbeidsintensieve vertalingen van bijzonder moeilijke auteurs. Toen ik The Waste Land van T.S. Eliot te vertalen kreeg, dacht ik dat een gedicht van een vierhonderdtal verzen op zijn hoogst een paar maanden werk zou vergen. Pas toen ik aan de verklaring begon, ondervond ik dat het grootste gedicht van de twintigste eeuw nog steeds een mysterie was. Het kostte me een jaar om alle commentaren kritisch te lezen. Geen daarvan bood een sluitende oplossing voor de raadsels van het gedicht. Na lang zoeken ontdekte ik de biografische sleutel die op het geheel paste. Mijn commentaar was vele malen langer dan het gedicht zelf. Vanzelfsprekend kon mijn uitgever mijn talloze overuren niet honoreren.
Een vertaalsubsidie heb ik maar één keer aangevraagd. Ze werd geweigerd omdat de Nederlandse jury kennelijk nog nooit van mij had gehoord. Sindsdien subsidieer ik mezelf met mijn andere inkomsten.
Moraal
De wereld is vol nijd en afgunst. Wie gal blijft spuwen, verzuurt. In plaats daarvan is het beter de deugd van de bewondering te koesteren. Iedere dag weer wijden talloze vertalers zich aan hun vaak ondankbare taak. Zij geven een stem aan de ander, vertolken wat een vreemde ziel beweegt en openen zo gesloten grenzen. Zonder hun ijver zou onze wereld er barbaarser uitzien. Al voelen ze zich misschien miskend, toch blijft wat zij doen niet onopgemerkt. Ik ben blij dat velen zich geroepen voelen tot deze hoogst culturele arbeid. Als zij voor de aflossing van de wacht zorgen, krijgen ze nu al de zegen van een oude vertaalzondaar.