Persius was een dichter die we, officieus, kunnen beschouwen als de grondlegger van de 27 club, waar bijna twee millennia later ook Kurt Cobain en Amy Winehouse deel van uitmaken. Aules Persius Flaccus, kortweg Persius, werd geboren op 4 december 34 in Volterra en overleed op 27-jarige leeftijd in Rome, aan een maagaandoening. Zes satiren, voorafgegaan door een proloog van veertien verzen, vormen zijn enige werk. Het is postuum uitgegeven. Persius leeft en schrijft tijdens de regeerperiode van keizer Nero, en moet daarom voorzichtig zijn met wat hij schrijft.
Als je wordt gevraagd een lijstje met Latijnse schrijvers op te noemen, staat Persius daar mogelijk niet op. Persius wordt algemeen gezien als een moeilijk auteur, die weinig toegankelijk schreef. Zo stelt Julius Caesar Scaliger in zijn befaamde Poetica (1594: 838) dat Persius wel wilde dat mensen lazen wat hij geschreven had, maar niet dat ze het ook begrepen. De katholieke Kerk prijst Persius om zijn morele opvattingen, en nog vroeger raadt Quintilianus de leerling in de retorica aan ook Persius te lezen en niet alleen werken van de bekende redenaars. Een van de pleitbezorgers van de Latijnse auteur is Isaac Casaubon, een Franse humanist die in 1605 een eerste wetenschappelijke uitgave verzorgt van Persius’ satiren, met commentaren.
Met zijn zes satiren wil Persius – zoals dat met satiren gaat – misstanden uit zijn tijd hekelen. In de eerste satire richt hij zich tot de mensen met slechte smaak in de kunsten. Een passage die geïnterpreteerd zou kunnen worden als verwijzing naar keizer Nero wordt gecensureerd. De tweede satire stelt de gebeden van mensen aan de kaak, omdat ze vaak draaien om oppervlakkig eigenbelang – het verkrijgen van rijkdom. De derde satire gaat over de luiheid van de jeugd en de vierde over het gebrek aan zelfkennis bij de mens. In de vijfde satire klinkt de roep dat de ware, innerlijke vrijheid enkel verkregen kan worden middels de filosofie. De laatste satire gaat dieper in op rijkdom en hoe daarmee om te gaan. Persius zelf behoort tot de gegoede klasse, dus put wat dat betreft vast uit eigen ervaring.
Van Persius’ vierde satire is van de zeventiende tot de twintigste eeuw een zestal vertalingen in het Nederlands gemaakt. Die relatieve veelheid aan vertalingen stelt ons in staat te bekijken in welk opzicht deze vertalingen van elkaar verschillen en ook een eerste antwoord te geven op de vraag waarom. Voor dit artikel beperk ik me tot de poëzievertaling van Willem Bilderdijk (1756–1831), uit 1820, en de prozavertaling van Paul van de Woestijne (1905–1963), uit 1935.